aan de raad der
gemeente Breda
Bijlage nr. 295
IZ/-
3 oktober 1979
Antwoorden op door raadsleden
gestelde vragen.
VRAAG (gesteld d.d. 9-1-1979 ing. art. 10, 2e lid R.v.O.)
Mevrouw Saelman-Boelen en de heer A. de Brouwer.
Is Uw college bereid elk kwartaal aan de raad en zijn leden
een overzicht te verstrekken, waaruit duidelijk en met reden
geving blijkt aan wie wel en aan wie niet bij onderhandse
aanbesteding werken of leveranties zijn gegund?
ANTWOORD
Aangezien de vraagstelling voor ons niet duidelijk was en met
name "op te geven aan wie niet bij onderhandse aanbesteding
is gegund" feitelijk onmogelijk is, hebben wij getracht een
nadere toelichting op de vragen te krijgen.
In eerste instantie is dat geprobeerd via de vergadering van de
commissie voor openbare werken. Wegens Uw afwezigheid in de
betreffende bijeenkomst is dat echter niet gelukt.
Uw nadien gegeven mondelinge toelichting verstaan wij zo, dat
U vraagt de raad periodiek zodanige informatie te geven dat
dit orgaan kan weten of al dan niet spreiding van de opdrachten
onder aannemers plaatsvindt.
Allereerst willen wij opmerken dat ook bij de onderhandse aan
besteding van werken uitgangspunt is dat het werk goed,
tijdig en tegen verantwoorde prijs wordt gemaakt, waarbij
tal van omstandigheden bepalen aan welke aannemer de voor
keur wordt gegeven.
Waar mogelijk wordt spreiding van opdrachten in het belang van
de prijsvorming nagestreefd. Waar dit gecombineerd kan worden
met behoud resp. versterking van werkgelegenheid bij Bredase
en in deze regio werkzame aannemers wordt zulks niet nagelaten.
Ingevolge de gemeentewet is voor het doen van onderhandse aan
bestedingen de instemming van de gemeenteraad nodig.