bijl. nr. 313
-3-
Op 5 september 1979 is door de provincie Noord-Brabant aan
de PNEM ten behoeve van de flmercentrale vergunning inge
volge de Wet inzake de luchtverontreiniging (en de Hinder
wet) verleend. Tegen deze vergunningverlening staat nog
beroep open bij de Kroon, voor diegenen die binnen de ge
stelde termijn bezwaren hebben ingebracht. Van belang is
in dit verband dat in de vergunning geen verplichting tot
het overschakelen op zwavelvrij aardgas, b.v. bij het voor
komen van ernstige luchtverontreiniging, is opgenomen.
Daarentegen is de centrale echter contractueel, op grond
van het leveringscontract van de Gasunie, verplicht bij
lage temperatuur en het daaruit voortvloeiende hoge pu
blieke aardgasverbruik gebruik te (gaan) maken van kolen
en/of stookolie.
Het is juist dat de N.E.O.M. aandringt op het (mede) toepas
sen van aardgas in hulpketelhuizen. Dit is echter voorname
lijk gebaseerd op een grotere continuïteit van de brandstof
voorziening van deze ketelhuizen.
Gezien het feit dat deze hulpketelhuizen slechts een gering
aantal branduren per jaar hebben en de SO^-emissie dienten
gevolge gering is, is uit het oogpunt van de SO^-emissie-ver
mindering slechts een geringe "winst" te behalen.
Gezien het geringe aantal branduren per jaar van de hulp
ketelhuizen en hun ligging buiten de directe woonomgeving,
waarbij bovendien nog voorwaarden met betrekking tot de
emissies gesteld zullen worden in het kader van de verlening
van de Hinderwetsvergunning, menen wij dat een aandringen bi
de PNEM als gevraagd, praktisch geen effect zal sorteren op
de SO^-emissie. Gemiddeld is de jaarproduktie in de ketel
huizen slechts 5% van de voor de betreffende woningen be
nodigde totale warmteproduktie