bij bijl. nr. 331
Artikel 4.
1. De uitkering bedraagt 80van de laatstelijk genoten
bezoldiging.
2. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
Artikel 5.
1De inkomsten die de belanghebbende geniet of gaat genieten
uit of in verband met arbeid of bedrijf, worden in min
dering gebracht op de uitkering over de maand, waar
op deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen
worden betrekking te hebben.
2. Wanneer de belanghebbende arbeid of bedrijf ter hand heeft
genomen voor de dag van het ontslag en na die dag uit die
arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer-inkomsten gaat
genieten, is het eerste lid ten aanzien van die inkomsten,
vermeerdering van inkomsten of een gedeelte daarvan niet
van toepassing, indien de belanghebbende aannemelijk maakt
dat die inkomsten, vermeerdering van inkomsten of dat ge
deelte daarvan noch het gevolg zijn van een verhoogde
werkzaamheid noch verband houden met het ontslag.
De vorige volzin geldt echter niet, wanneer de belang
hebbende arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen gedurende
non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk vooraf
gaand aan het ontslag dan wel binnen een termijn korter
dan één jaar voorafgaande aan het ontslag.
3. Ten aanzien van de belanghebbende, die na zijn ontslag
uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid nog aan
spraken heeft of krijgt in verband met de betrekking
waaruit hij is ontslagen, wordt de uitkering verminderd
met het bedrag daarvan tot het einde van de periode
waarover die aanspraken bestaan.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een uitkering
krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (Stb.
1975, 674) aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid.