bijl. nr. 357
-2-
a. in de eerste plaats is appellant van oordeel, dat wij na afweging
van de daarbij betrokken belangen niet in redelijkheid tot intrek
king van betreffende vergunning zouden hebben kunnen komen en dat
derhalve in strijd is gehandeld met de beginselen van behoorlijk
bestuur
Ter nadere adstructie hiervan voert appellant onder meer de
volgende bezwaren aan:
- bezwaren uit hoofde van sociale motieven;
- bezwaren tegen de procedure van openbare inschrijving met be
trekking tot een standplaats, waardoor deze ondanks het voor
keursrecht ten behoeve van de "oude standplaatshouder" zijn
standplaats kan verliezen, terwijl appellant op betreffende
plaats reeds lange tijd standplaats inneemt en een behoorlijke A
klantenkring heeft opgebouwd;
- bezwaren tegen het systeem van openbare inschrijving, daar dit
systeem appellant naar alle waarschijnlijkheid voor hogere,
zo niet ondraaglijke lasten zal stellen.
b. in de tweede plaats is appellant van mening, dat de intrekking
van de onderhavige vergunning in strijd is met een algemeen
verbindend voorschrift en dat wij de aan ons ten deze toekomende
bevoegdheid tot een ander doel hebben gebruikt dan tot het
doel, waartoe deze is gegeven
Op grond van vorenstaande, in het kort weergegeven beroepsgronden,
acht appellant door deze beschikking zich rechtstreeks in zijn
belang, getroffen en vordert deze van Uw raad, dat de intrekking
van de aan de heer Jansen verleende vergunning wordt vernietigd.
Met betrekking tot de onder a vermelde beroepsgrond en de daarbij
in het geding gebrachte bezwaren merken wij het volgende op.
Op basis van het bepaalde in de "Nota standplaatsen" zijn wij
van mening dat de heer Jansen op het moment, dat de nota van
kracht wordt wel degelijk "zijn" standplaats kan behouden,
indien hem zulks wenselijk voorkomt. Immers op grond van het be
paalde in de nota is de heer Jansen aan te merken als een zgn.
"oude standplaatshouder", aan wie op basis daarvan een voor-