bij b'ijl. nr. 98 OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT BSSTSHHINGSTOORSCHRIFTEN EN PLANKAART Ten aanzien van de bestemmingsvoorschriften by het ontwerp-plan mogen de volgendè opmerkingen worden gemaakt. In voorgaande StAR-adviezen (ZUID I, MIDDEN i) zijn aanbevelingen gedaan voor een andere opzet van de gebruiksvoorschriften bij alle bestemmings-categorieën. Aangezien tot op heden geen beantwoording van deze adviezen door de gemeente heeft plaatsgevonden en in het ontwerp-plan voor Noord II nog altijd geen verwerking van deze aan bevelingen wordt aangetroffen is het zinvol nogmaals naar voorgaarl adviezen te verwijzen. Kort samengevat wordt in deze adviezen geplel voor een zodanige redactie, dat: 1. een algemeen gestelde verbodsbepaling ten aanzien van ander gebruik dan overeenkomstig de doeleinden voortvloeiende uit de bestemming, vooraf gaat aan een niet-limitatieve opsomming van strijdige gebruiksvormenj 2. een algemeen geformuleerde vrijstellingsbepaling wordt toegev teneinde te voorkomen dat het gebruiksverbod leidt tot een bt-.Jl king van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd, terwijl tevens in het voorschrift dient te worden bepaald welke eventuele dringende redenen strski tot weigering van bedoelde vrijstelling. Wellicht ten overvloede mag worden geattendeerd op de Kroon.iurispn dentie terzake, alsmede de Nota Bestemmingsplannen Buitengebied van de provincie Noord-Brabant (pag.9), waarin Gedeputeerde Staten ziet- uitspreken voor redactie zoals thans door de StAR aanbevolen (zie l|- 7.2 Artikel 1. Begripsbepalingen Opgemerkt wordt dat het begrip "dienstwoning" niet wordt omschreven terwijl deze in de bestemmingen Gemengde Boeleinden (art. 7) en Bij zondere Doeleinden (art. 8) wel wordt toegestaan. Voor een goede slu tende regeling verdient het aanbeveling in art. 1 aan te geven wat onder een dienstwoning zal worden verstaan (huisvesting ter plaatse moet noodzakelijk blijken te zijn voor doelmatige uitvoering van funet.' en diensten). 7.3 Artikel 3- Woondoeleinden Eo De eis in lid 1, sub a dat per woning 1 parkeerplaats aanwezig moet zijn, wordt onvoldoende geacht. Gemiddeld dient over het gehele plan te worden gerekend op een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per wo ning, terwijl juist bij de in dit artikel geregelde woonbebouwing een relatief hoog autobezit moet worden verwacht. Een eis van tenminste twee parkeerplaatsen per woning moet hier zeker noodzakelijk word,r geacht, omdat gelet op plankaart en bebouwingsplan, op de gronde met de bestemming Verkeersdoeleinden geen ruimte kan worden gevondei voor voldoende parkeeraccomodatie (zie voorgaande opmerkingen m.b.t. verkeer; een en ander geldt eveneens voor artikel 4» terwijl de in artikel 5» lid 4, sub a gestelde parkeernorm onduidelijk en niet te beoordelen is). Voor wat betreft de verschillen in de toegestane oppervlakten van bijgebouwen in de onderscheiden woonbestemmingen, mag worden verwezei naar de opmerking in het StAR-advies met betrekking tot het plan Midden I. De in lid 5» sub d genoemde vrijstelling voor bouwwerken als terrein afscheidingen tot een hoogte van 2 meter,.wordt voor een goede land schappelijke overgang naar de landgoed-zöne ongewenscht en in z'n mogelijke consequenties strijdig met de plandoelstellingen geacht. 7.1 Gebruiksvoorschriften

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 463