Indien het tweede gedeelte van mijn vraag met ja wordt be
antwoord, is dan het college met mij van oordeel, dat er
snel en op de juiste wijze een procedure wordt opgezet,
bekend gemaakt en uitgevoerd, die recht doet aan alle in
woners van Breda?
4. Het is bekend dat mijn fractie, zonder er veel over te praten,
veel waarde hecht aan een zinvolle inspraak.
Kan het college de garantie geven, dat ook in deze zeer ge
voelige en moeilijke materie, de inspraak tot zijn recht komt?
ANTWOORD
1. Deze vraag moet in ontkennende zin worden beantwoord.
Het betreffende overleg d.d. 28 april 1978, waarin deze toe
zegging zou zijn gedaan, vond namelijk plaats tussen het be
stuur van het Woonwagenschap (en niet het college) en het
comité Driekoningenoord. Wel heeft de toenmalige voorzitter
van het Woonwagenschap, de heer A. de Raaff, op dat moment
tevens verantwoordelijk wethouder voor woonwagenaangelegenheden,
het comité meegedeeld binnen het college te zullen pleiten voor
een tweede woonwagencentrum in Breda.
Zoals bekend heeft het Woonwagenschap naar aanleiding van dit
overleg en de actie, die hieraan vooraf was gegaan, bij brief
d.d. 12 mei 1978 ons college verzocht aan de gemeenteraad van
Breda een principe-uitspraak te vragen inzake de vestiging
van een tweede woonwagencentrum van 30 standplaatsen in Breda.
Nog dezelfde maand heeft het college de dienst openbare werken
de opdracht gegeven naar een locatie voor een tweede woonwagen
centrum in Breda te zoeken.
2. Voor wat betreft de hieronder volgende beantwoording van Uw
andere vragen zullen wij regelmatig verwijzen naar het op 23
en 24 april j.l. door de raad behandelde en aangenomen "Voor
stel van burgemeester en wethouders met betrekking tot de aan
wijzing van een locatie(s) ten behoeve van de aanleg van 30
woonwagen-standplaatsen"