bijl. nr. 245 VRAAG (gesteld in de raadsvergadering van 21 april 1980). De heer Van den Wijngaard: Aan het eind van deze vergadering vraag ik mij bezorgd af of de nu genomen besluiten wel goed zijn genomen. Als lid van de commissie voor de bedrijven gaat mijn interesse uit naar agenda punt 23, bijlage 142, welk agendapunt betrekking heeft op de vervanging van de tweede auto voor het college. Gelet op het stemgedrag van twee collegeleden die het recht hebben deze auto te gebruiken wil ik een tweetal korte vragen stellen. a. In welke mate maken de individuele collegeleden gebruik van de dienstauto's? b. Wanneer de twee collegeleden die tegen de aanschaf hebben gestemd van deze auto geen gebruik maken, is de aanschaf van bedoelde auto dan wel noodzakelijk? ANTWOORD 1. De mate, waarin de individuele leden van ons college ge bruik maken van een dienstauto is in het verleden niet exact bijgehouden Deze vraag is derhalve niet te beantwoorden. 2. De twee collegeleden, die tegen de aanschaf van een tweede auto hebben gestemd, maken bij tijd en wijle wel gebruik van een dienstauto. De indruk bestaat, dat zij dat zeker niet minder frequent doen dan de overige leden van ons college Dit medegebruik noopte ons mede het door U genoemde voorstel te doen. Dat de bedoelde twee collegeleden in de raad tegen het voorstel hebben gestemd, vindt zijn oorzaak in het feit, dat hun voorwaarde voor het stemmen vóór het voorstel niet was vervuld. Deze voorwaarde hield in dat tegenover de aanschaffing van de tweede dienstauto de afschaffing van de autovergoeding voor collegeleden zou moeten staan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 1065