bijl. nr. 54 -3- Als uitgangspunt nemenddat de onderhavige opstal op 12 septem ber 1973 - tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan landelijk Gebied 1973 - aanwezig was, is bovengenoemde overgangs regeling onder punt a en c van toepassing.Van belang is dan te weten welke bestemming deze opstal op dat moment had. Werd deze gebruikt als berging van hooi en stro, dan kan deze laatste over gangsbepaling geen uitkomst bieden, omdat deze bepaling een gro tere afwijking van de bestemming verbiedt. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 390, 5e lid van de Bouw verordening 1978 is de heer van Katwijk in de commissievergade ring d.d. 30 augustus 1979 gehoord. Het procesverbaal*), opge maakt van deze'hoorzitting, treft U hierbij aan. De commissie ruimtelijke ordening heeft in de vergadering van 30 augustus 1979 besloten, dat de heer van Katwijk in de gele genheid moet worden gesteld tot 27 september zijn bewering waar te maken. In de commissie ruimtelijke ordening van 26 september 1979 heeft de heer van Katwijk een verklaring van de heer A.P. van Riel overgelegd, waarin deze verklaart dat er inderdaad een weekend huisje aanwezig was en dat in de koopakte* van maart 1969 sprake was van een tuin/weekendhuisje. De dienst van openbare werken heeft getracht een en ander te achterhalen en is tot de conclusie gekomen, dat het gebruik van de opstal meer is geweest dan alleen voor opslagdoeleinden, doch is overigens van mening dat het gebruik van het gebouwtje als weekendhuisje uit het bouwwerk niet is af te leiden. Op een inventarisatietekening, behorend bij een in 1971 ver leende bouwvergunning, welke betrekking heeft op hetzelfde gebouwencomplex, wordt de opstal aangemerkt als "tuinhuisje". Hoewel volgens verkregen informatie in de buurt dit gebouwtje wel eens gedurende weekends als verblijfsruimte werd gebruikt, acht de dienst van openbare werken dit te zwak om te adviseren het beroep van de heer van Katwijk gegrond te verklaren. De dienst van openbare werken kan echter ook niet verzekeren dat het tegendeel van het beweerde waar is. Afgaand op het vorenstaande zijn wij de mening toegedaan, dat aan de heer van Katwijk het voordeel van de twijfel gelaten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 247