bijl. nr. 80
-2-
door het standpunt van de minister van cultuur, recreatie
en maatschappelijk werk, ten aanzien van de heffing van
staangelden op woonwagencentra.
Laatstelijk, bij circulaire van 18 april 1979, nr. WWZ-U
11572 II, heeft voornoemde minister, daarbij geadviseerd
door de' commissie van advies voor de uitvoering van de
Woonwagenwet, haar standpunt ter zake van de hoogte van
staangelden op woonwagencentra bekend gemaakt.
Vanaf 1 september 1978 gelden de navolgende tarieven:
1voor de centra die zijn aangepast aan de eisen van het
besluit woonwagencentra wordt het staangeld verhoogd
van 12,per week tot 14,per week;
2. op de woonwagencentra waar i.v.m. een extra voorziening
in de berging reeds 14,per week wordt betaald,
dient het staangeld op 16,per week te worden ge
bracht
3. voor de centra die nog nadere aanpassing behoeven aan
de eisen van het besluit woonwagencentra wordt het staan
geld gebracht op 7,per week;
4. voor een standplaats voor tijdelijk verblijf (zgn. pas
sentenplaatsen) waarbij voor wat betreft de voorzieningen
eenzelfde onderscheid wordt gemaakt als bij vaste stand
plaatsen, bedragen de staangelden derhalve ƒ7,res
pectievelijk 14,-- of 16,per week.
Uitdrukkelijk wordt hierbij opgemerkt, dat het staangeld
betrekking heeft op het innemen van een standplaats en dat
de kosten voor het gebruik van nutsvoorzieningen afzonder
lijk, door de respectieve openbare nutsbedrijven aan de
individuele afnemers in rekening dient te worden gebracht.
Tevens dient de aandacht erop gevestigd te worden dat aan de
in 1963 vastgestelde staangeldverordening voor het regionale
centrum in Breda, op grond van de overgangsbepalingen van
de wet van 24 december 1970, Stbl. 608 op het stuk van de
gemeentebelastingen, sedert 1 januari 1979 de rechtskracht
is vervallen. Deze verordeningen dienen nog wel formeel inge
trokken te worden.