aan de raad der
gemeente Breda
Bijlage nr. 173
Voorstel van burgemeester en wethou
ders tot afwijzing van het verzoek
van de Stichting Begraafplaatsen en
Crematorium Breda tot wijziging van
de verordening onroerend-goedbelas-
tingen 1979.
Naar aanleiding van de brief d.d. 25 januari 1980 van het bestuur
van de Stichting Begraafplaatsen en Crematorium Breda, inhoudende
het verzoek om de verordening onroerend-goedbelastingen 1979 in
dier voege te wijzigen dat voor crematoria en begraafplaatsen
vrijstelling wordt verleend van de heffing inzake de onroerend-
goedbelastingen, delen wij U het volgende mede.
In artikel 7 van de verordening onroerend-goedbelastingen 1979
zijn de vrijstellingen opgenomen.
Vrijgesteld zijn de gebouwde eigendommen welke in hoofdzaak zijn
bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningsbijeenkomsten in de zin van de artikelen 13 en 14 van
de Wet Premie Kerkenbouw met dien verstande dat de gebruikersbe
lasting wel wordt geheven van bovengenoemde gebouwen en gedeelten
ervan, voor zover deze dienen als woning.
De tweede vrijstelling, geldt voor openbare land- en waterwegen en
banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerker, welke
om praktische redenen is opgenomen, omdat deze voorwerpen geen
belastingobject kunnen zijn.
Voor gebouwde eigendommen op begraafplaatsen en voor .crematoria is
geen vrijstelling opgenomen.
Vóór 1967 waren diverse vrijstellingen opgenomen in de heffingsver
ordening straat- en rioolbelasting en rioolrecht 1963. Met ingang
van 1 januari 1967 zijn alle vrijstellingen vervallen met uitzon
dering van de gebouwen, uitsluitend dienende tot openbare eredienst
of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten.
In het raadsvoorstel van 2 september 1966 tot intrekking van de
vrijstellingen wordt hieromtrent het volgende opgemerkt:
Fb/61824
2-4-1980