der vaste vergoeding dient tevens te worden verstaan het gedeelte van de vergoeding dal als presentiegeld wordt genoten. Artlki-I 8 en 57 (art. 137 Appa en art. 159 juncto art. 116 Appa) De teksten van de artikelen 8 en 57 zijn indertijd ontleend aan artikel 102 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en aangepast aan artikel 6 van de Wet van 3 oktober 1968, Stb.-584, houdende regeling schadeloos stelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij artikel VII van de Wet van II april 1979. Stb. 304, is een aantal ar tikelen i.e. artikelen 12 en 116 van de Appa gewijzigd. De wijzigingen van evengenoemde artikelen komen overeen met de wijziging van het tweede lid van artikel 102 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement,* die is ingevoerd bij koninklijk besluit van 23 september 1971 (Stb. 597). Ook de A.W.W. en andere sociale verzekeringswetten houden bepalin gen in die onder meer ertoe leiden dat een overlijdensuitkering slechts wordt uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot, indien de overledene niet duurzaam gescheiden van deze leefde. De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 8 en 57 van de model-ver ordening corresponderen met de wijzigingen van de artikelen 12 en 116 van de Appa. Artikel 12 van de Appa geldt voor ministers en staatssecretarissen. Met artikel 12 komt overeen artikel 137 van de Appa, dat geldt voor wethouders en gedeputeerde staten. Bij evengenoemd artikel VII van de Wet van 11 april 1979, Stb. 304, is artikel 137 van de Appa echter onge wijzigd gelaten. Uit de bij het Ministerie van binnenlandse zaken verkregen inlichtingen is gebleken, dal een met artikel 12 overeenkomende wijziging van artikel 137 van de Appa abusievelijk is nagelaten. Voorts is daarbij over het hoofd gezien, dat het oude derde lid van ar tikel 116 van dc Appa gehandhaafd dient te blijven. Artikel 9a en 13a Omdat de bepaling, dat de vakantie-uitkering deel uitmaakt van de wed de opgenomen is in de betreffende artikelen kunnen de artikelen 9a en 13a worden geschrapt. Artikel 10, lid 2 (oud) Het gestelde in hel oude artikel 10, lid 2, heeft een plaats gevonden in het nieuwe artikel 24, lid 2. Artikel 13, lid 3 De voorgestelde tekst beoogt een verduidelijking van de huidige redactie. 26 Artikel 15 (artikel 139 Appa) Volgens het oude artikel 15 bedraagt de pensioenopbouw van een gewe zen wethouder 3,5% voor ieder dienstjaar tot een maximum van 20 dienstjaren. Zoals uit de tekst van het nieuwe artikel 15, lid I, moge blijken, blijft voor de eerste vier dienstjaren het pensioenopbouwpercentagc van 3.5 gehandhaafd, terwijl voor de overige dienstjaren 1,75 per dienstjaar als pensioenopbouwpercenlage geldt, een en ander tot een maximum van 70%. Indien meer dan één politiek ambt is bekleed, komt volgens lid 3 van het nieuwe artikel 15 de tijd in het ambt, waarin de hoogste wedde werd ge noten, allereerst voor vergelding met 3,5 percent - uiteraard tot een maximum van 4 jaren - in aanmerking. Bedraagt de tijd in het hoogst betaalde politieke ambt minder dan vier jaren, dan wordt de van die vier jaren resterende tijd in volgorde van de hoogte van de wedden met 3,5 percent per jaar met pensioen vergolden. Voor de vorming van de vorenbedoelde periode van vier jaren dient volgens artikel II, lid 7, van bijgaand model ook de tijd doorgebracht vóór I januari 1979 in beschouwing Ie worden genomen. Krachtens genoemde overgangsbepaling blijft de vergelding naar rato van 3,5% per jaar van kracht voor alle vóór I januari 1979 in een poli tiek ambt doorgebrachte tijd. Aan de oude percentages voor de opbouw van het pensioen van poli tieke ambtsdragers zijn, blijkens de memorie van toelichting op wets ontwerp nr. 14333, destijds de volgende argumenten ten grondslag ge legd. 'a. Het labiele karakter van een politieke functie rechtvaardigt een ho gere pensioenopbouw dan voor ambtenaren geldt: b. van de politieke functies draagt die van minister (en staatssecretaris) een sterker labiel karakter dan de overige, zodat voor ministers en staatssecretarissen een hogere pensioenopbouw dan voor de overige po litieke functionarissen gerechtvaardigd is; c. een goede pensioenregeling is van belang voor het aantrekkelijk ma ken van de politieke functie.' 'Het is - aldus de memorie van toelichting - voor het hier aan de orde zijnde vraagstuk niet van zo erg groot belang of de functie een labiel karakter heeft. Veel belangrijker is de vraag of na een eventueel noodgedwongen beëindiging van een politieke loopbaan (het komt ook voor dat men zich geheel uit vrije wil uil de politiek terugtrekt) al dan niet de mogelijkheid I 27

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1076