aanwezig is op niet al te lange termijn nieuwe passende werkzaamheden ter hand te nemen'. Voor de gewezen Tweede-Kamerleden en gewezen ministers is door de Algemene Rekenkamer aangetoond dat de meesten op niet al te lange termijn nieuwe passende werkzaamheden ter hand konden nemen. 'Op grond hiervan moet naar het oordeel van de regering een pen sioenopbouw met 1,75% per dienstjaar als voldoende worden aange merkt. Immers, niet de pensioenvoorziening, doch de uitkeringsregeling zal de speciale risico's in verband met een mogelijk onverwacht (poli tiek) verlies van functie dienen te compenseren. Bij de nu geldende re geling profiteert ook de afgetreden politieke ambtsdrager die wél direct een betrekking vindt, van een regeling, die in feite uitgaat van een ande re veronderstelling. Indien dit het geval is, en de ervaring wjjst uit dat dit bijna steeds het geval is, zal men hel ervoor moeten houden, dat de aanvaarding van nieuwe werkzaamheden gepaard gaat met de mogelijkheid van een ver dere opbouw van de oudedagsvoorziening'. Hoewel tijdens de parlementaire behandeling van het wetsontwerp tot wijziging van de Appa bezwaren zijn aangevoerd tegen de in het nieuwe artikel 15 genoemde opbouwpercentages zijn deze percentages - voor alle politieke ambtsdragers - uiteindelijk toch door de Staten-Generaal aanvaard. Aan het vaststellen van het opbouwpercentage van 3,5 over de eerste 4 politieke ambtsjaren, ligt - blijkens de nota naar aanleiding van het eindverslag op wetsontwerp nr. 14333 - de gedachte ten grondslag, 'dat gepoogd moet worden te voorkomen, dat de aanvaarding van een poli tieke functie zou kunnen worden belemmerd door de consequenties daarvan voor de politieke ambtsdrager ten aanzien van pen sioenuitzichten elders'. 'Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan degene die wegens het aanvaarden van een politieke functie ontslag moet nemen uit zijn functie in het bedrijfsleven, en op wie een bedrjjfs- of ondernemingspensioenre geling van toepassing is, maar ook aan de ambtenaar, die, wegens het aanvaarden bij voorbeeld van het Kamerlidmaatschap, van rechtswege op non-activiteit wordt gesteld.' 'Immers, in het eerste geval zal veelal voor de verstreken dienstjaren een premievrije polis, die een vaste (bevroren) pensioenuitkering in het vooruitzicht stelt, worden gegeven. Door de onderbreking derft de be trokkene het uitzicht op een aan de koopkracht ten tijde van zijn pen sionering aangepaste pensioenuitkering. Weliswaar is dit niet het geval ten aanzien van de bedoelde ambtenaar, omdat het voor hem ten tijde van zijn op non-activiteitstelling bestaande pensioenuitzicht wel- vaartsvast is, doch het aanvaarden van een politieke functie zal in veel 28 gevallen voor de ambtenaar een verbreking van zijn ambtelijke carrière tot gevolg hebben. Bovendien is het niet uitgesloten, dat de ambtenaar in zijn ambtelijke functie een hoger inkomen geniet dan hjj in de poli tieke functie zal gaan genieten. Indien het pensioenpercenlage van de politieke ambtsdrager ook over de eerste 4 jaren op 1,75 per jaar zou worden gesteld, zou het annvaarden van een politieke functie een ver mindering van zijn pensioenuitzicht betekenen, omdat, krachlens artikel F2, vijfde lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, bij de pen sioenberekening niet meetelt de tijd gedurende welke de ambtenaar zijn betrekking niet heeft uitgeoefend wegens het bekleden van een politieke functie.' In artikel 15, lid 4, is het meetellen van de uitkeringstijd als diensttijd voor pensioen uitgewerkt. Artikelen 21, 23, 24 en 25 (artikelen 145. 147, 148 en 149 Appa) De wijzigingen van deze artikelen, welke betrekking hebben op het we duwen- en wezenpensioen, houden verband met het feit, dat deze pen sioenen worden afgeleid van het eigen pensioen. Anderzijds vloeien zij voort uit het geheel of gedeeltelijk meetellen van de uitkeringstijd voor pensioen, zoals geregeld in het nieuwe artikel 15, vierde lid (artikel 139. lid 3, Appa). Artikelen 32 en 33 (artikelen 93 en 94 juncto artikel 153 Appa) Het nieuw geschreven artikel 32 bevat slechts technische verbeterin gen. Voorts zijn de in dit artikel en in het nieuwe artikel 33 vermelde bedragen (geldende per I augustus 1976) aangepast aan het Koninklijk besluit van 20 februari 1978, Stb. 62 (Aanpassingsregeling pensioenen 1976). Artikel 34 (artikel 153 juncto artikel 34 Appa) Artikel 34, lid I. van de Appa is gewijzigd bij artikel VII van de Wel van II april 1979. Stb. 304. De voorgestelde wijziging van artikel 34, lid I, van de Appa (artikel 34. lid I, van de model-verordening) is uitsluitend van wetstechnische aard (toevoeging 'krachtens een andere regeling'). De wijziging van artikel 34, lid 2, van de model-verordening beoogt dat lid in overeenstemming te brengen met de bij de wet van 23 april 1976, Stb. 323, in artikel 34, lid 2, van de Appa aangebrachte wijziging (vgl. artikel IV, onderdeel A, van evengenoemde wet van 23 april 1970). Deze wijziging hield verband met het uittreden van Suriname uit het ko ninkrijk. 29

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1077