2
bijl.nr.203
Aangezien namelijk in de meergenoemde overeenkomst een nauwkeu
rig begrensd baanvak is omschreven en deze uitlopers daarin
niet zijn genoemd en/of waren voorzien, is zowel bij de betrok
ken gemeentelijke functionarissen als bij ons college van stonde
af gerede twijfel gerezen of Breda wel voor een zo belangrijk
bedrag zou kunnen worden aangesproken.
De aldus ontstane situatie is aanleiding geworden tot frequent
en diepgaand overleg, overwegend en met wederzijds begrip in
de besprekingen van de begeleidingscommissie voor het project
"Breda Hoog" en moeizame correspondentie tussen ons college
en N.S., alsmede met accountants en zulks in een tijdsverloop
van ca. 6 jaar.
Het zou naar onze mening te ver voeren en het is in dit kader
van dit schrijven ook niet zo zinvol om al hetgeen in een zo
lange periode over deze aangelegenheid in gesprekken en brief
wisseling naar voren is gekomen, in zijn geheel te releveren.
Wij mogen derhalve op de eerste plaats verwijzen naar het bij
dit schrijven ter inzage gelegde complete dossier over deze
zaak, maar daarnaast toch wel bij wijze van resumé de navolgen
de momenten en fasen in het verloop van de zaak belichten.
De eerste gedachtenwisselingen in de begeleidingscommissie daar
gelaten, hebben wij in eerste aanleg aan de N.S. te verstaan
gegeven (nog) niet overtuigd te zijn, dat de gemeente tot beta
ling van het omstreden bedrag - geheel of gedeeltelijk - gehou
den zou zijn, doch wel de bereidheid te kennen gegeven de fac
tuur onder voorbehoud(en) te voldoen.
Wij hebben de N.S. gevraagd om te bevorderen de afgifte door
een rijksaccountant van het ministerie van verkeer en waterstaat
van een verklaring, dat de betreffende kosten terecht voor 27,5%
aan de werken "Breda Hoog" komen en dat het door de gemeente
Breda te betalen aandeel billijk is.
Indien de accountant tot de bevinding zou komen, dat en tot
welk bedrag Breda eventueel ten onrechte c.q. te veel heeft
betaald, dan diende restitutie plaats te vinden.
Dit heeft geleid tot een door partijen in gezamenlijk overleg
gegeven opdracht, niet aan een rijksaccountant, doch door tus
senkomst van de interne accountantsdienst van N.S. aan het ac
countantskantoor Moret en Limperg te Utrecht.
Bij nadere bestudering van voormeld rapport hebben wij evenwel
moeten vaststellen en aan de accountants ook bericht, dat o.a.
alleen de daarin voorkomende verklaring, dat op grond van hun
onderzoek naar hun mening de kosten van de uitlopers in mate
riële zin vallen onder de werken "Breda Hoog" ons niet bevredig
de en zodoende zonder nadere argumentatie voor de gemeente niet
aanvaardbaar was.
Om uit de impasse te geraken is later (september 1976) een be
spreking accountants/N.S/gemeente gevolgd waarbij van de zijde
van N.S. is benadrukt, dat de uitlopers reeds in het allereerste
programma van eisen voor N.X. beveiliging in het kader van "Breda
Hoog" waren opgenomen.