bijl. nr. 336 2 Verzoeker is in de gelegenheid gesteld gehoord te worden in de vergadering van de commissie openbare werken van 27 augustus 1981. Dit ingevolge het bepaalde in artikel 14, lid 1, van de Wet Arob. Het van deze hoorzitting opgemaakt proces-verbaal ligt ter visie. Artikel 7, lid 1, juncto artikel 13, lid 1, van de Wet Arob bepalen dat appellant binnen 30 dagen na de dag waarop de aange vallen beschikking gegeven is of geacht wordt geweigerd te zijn, bij het orgaan dat de beschikking heeft genomen, een bezwaar schrift moet indienen. üw raad heeft op 22 januari 1981 het door de heer Van den Bliek aangevallen besluit genomen. Het bezwaarschrift had derhalve aan Uw raad gericht moeten zijn en niet aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, zoals in casu het geval is Voorts is het bezwaarschrift ruim buiten de daarvoor in de Wet Arob gestelde termijn ingekomen. Daarnaast betreft Uw besluit van 22 januari 1981 tot het niet verlenen van restitutie c.q. het niet herzien van het betaalde bedrag ad 5.191,80 een privaatrechtelijke rechtsbehandeling Artikel 2, lid 2, sub b van de Wet Arob bepaalt dat een rechts handeling naar burgerlijk recht geen beschikking is in de zin van deze wet. Bezwaar of beroep tegen een dergelijk besluit is derhalve niet mogelijk. Hierop is de heer Van den Bliek bij eerdergenoemd schrijven van 25 februari 1981 nadrukkelijk ge wezen. De Wet Arob geeft de afdeling rechtspraak de verplichting om foutief ingediende bezwaarschriften door te zenden aan de be voegde instantie, waarbij de datum van ontvangst bij de afdeling rechtspraak geldt als ontvangstdatum van het bezwaarschrift bij het bevoegde orgaan. Deze regel wordt niet gegeven voor organen van de centrale en lagere overheid. Bij een analoge toepassing van dit geval aan de eerdergenoemde regel gegeven aan de afdeling rechtspraak, zou de heer Van den Bliek wat die aspecten betreft ontvankelijk dienen te worden verklaard. Toepassing hiervan heeft echter geen zin, daar het bezwaar is gericht tegen een rechtshandeling naar burgerlijk recht. De Wet Arob en de constante jurisprudentie van de afde ling rechtspraak geven in gelijkaardige gevallen zonder meer aan dat appellant niet ontvankelijk verklaard moet worden. Gelet op het feit dat het bezwaarschrift noch tijdig is ingeko men, noch is gericht aan het orgaan dat de aangevallen beslis sing heeft genomen en voorts is gericht tegen een rechtshande ling naar burgerlijk recht, stellen wij Uw raad voor de heer J.A. van den Bliek in zijn bezwaren niet ontvankelijk te verkla ren, zulks overeenkomstig bijgaand concept-besluit.')

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 1661