gemeente Breda bij bijlage nr. JO
Lozingsverordening riolering Breda.
ALGEMENE BESCHOUWINGEN.
1Inleiding
Ingevolge artikel 1eerste lid, van de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren is het verboden zonder vergunning met be
hulp van een daarvoor bestemd werk afvalstoffen, verontrei
nigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, te bren
gen in oppervlaktewateren.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het verbod, be
doeld in het eerste lid, niet geldt voor een lozing met
behulp van een werk dat op ander werk is aangesloten, mits
de door de beheerder van dat andere werk gegeven voorschrif
ten bij de lozing worden nageleefd. Deze in het tweede lid
bedoelde, zogenaamde geschakelde werken zullen zich in vele
variaties kunnen voordoen. Veelal zal een perceel met behulp
van een werk zijn aangesloten op een gemeentelijke riolering
en zal deze riolering zijn aangesloten op een zuiverings
installatie. Deze zuiveringsinstallatie loost het effluent
op een oppervlaktewater, dat in beheer is hetzij bij het Rijk,
hetzij bij de provincie, hetzij bij een ander openbaar
lichaam indien toepassing is gegeven aan artikel 6 van de
wet. Voor de lozing van het effluent verleent de beheerder
van het oppervlaktewater vergunning, of indien de beheerder
van het oppervlaktewater dezelfde is als de beheerder van de
zuiveringsinstallatie, stelt deze daarvoor een beschikking
vast als bedoeld in artikel 7 van de wet.
In dit samenstel valt de gemeente voor de gemeentelijke rio
lering, niet onder het lozingsverbod van artikel 1 van de wet,
met dien verstande dat het verbod weer wel geldt wanneer de
door de beheerder van de zuiveringsinstallatie gegeven voor
schriften bij de lozing niet worden nagekomen. De wet gaat er
dus van uit dat de beheerder van de zuiveringsinstallatie
voorschriften kan geven aan de gemeente als lozer op die in
stallatie
Hetzelfde geldt voor die gevallen waarin de gemeentelijke