bij bijlagenununer 480
3. Blijkt bij het in de vorige leden bedoel
de onderzoek - waaraan de ambtenaar ver
plicht is zijn medewerking te verlenen -
dat hij op grond van ziekten of gebreken
is geraakt in een toestand van blijvende
ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking, dan verzoeken burgemees
ter en wethouders aan de directie van
het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
dienaangaande een beslissing te nemen.
Van dit verzoek wordt schriftelijk mede
deling gedaan aan de ambtenaar.
4. Een onderzoek, als bedoeld in lid 1,
vindt eveneens in ieder geval plaats,
indien het voornemen bestaat de ambte
naar blijvend met andere werkzaamheden
te belasten.
Paragraaf 2 Aanspraken op bezoldiging bij ziekte van
de ambtenaar.
Artikel E 11 1. De ambtenaar die wegens ziekte verhin
derd is zijn betrekking te vervullen,
geniet over de maand waarin de verhindering
is ontstaan, alsmede over de daarop vol
gende achttien maanden, de volle bezol
diging en daarna 80% der bezoldiging.
2. De ambtenaar, die op grond van het K.B.
van 12 januari 1966 (Stb. 8)zoals dat
sedertdien is gewijzigd, geen ambtenaar
is in de zin van de Algemene Burgerlijke
Pensioenwet, geniet, in geval van verhin
dering zijn betrekking te vervullen we
gens ziekte, gedurende twaalf maanden
de volle bezoldiging, te rekenen vanaf
de datum van verhindering.
3. Indien na ingewonnen advies van de be
drijfsgezondheidsdienst blijkt, dat de
ziekte van de ambtenaar in overwegende
mate haar oorzaak vindt in de aard van
de hem opgedragen werkzaamheden of in
de bijzondere omstandigheden waaronder
deze moesten worden verricht en dat deze
niet aan zijn schuld of nalatigheid is
te wijten, geniet hij gedurende de ver
hindering wegens ziekte de volle bezol
diging
4. Indien en voor zolang de ambtenaar voor
ten hoogste 55% van de voor hem vastge
stelde werktijd wegens ziekte verhinderd
is zijn betrekking te vervullen, geniet
hij ook, na het verstrijken van de in
de leden 1 en 2 genoemde termijnen, ge
durende deze verhindering de volle be
zoldiging. Deze verhindering wordt voor
het vaststellen van de in de leden 1
en 2 genoemde termijnen buiten beschou
wing gelaten.