bij bijlagenummer 480 een uitkering krachtens titel III van de Wet op de noodwachten, ontvangt hij, zolang die ongeschiktheid duurt, een uitkering naar de maatstaf van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeelte lijk, is hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid te worden belast, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in bil lijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft of op een naburige soort gelijke plaats te verdienen hetgeen licha melijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen. Het recht op uitkering naar de maatstaf van 'lde Wet op de arbeidsongeschiktheids verzekering" vervalt met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de gewezen ambtenaar de leef tijd van 65 jaar heeft bereikt. Dit artikel vindt geen toepassing op: a. degene, die op of na het tijdstip van ingang van zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een betrekking van tenminste een gelijke omvang als die waaruit hij is ontslagen, aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet, de Wet op de arbeidson geschiktheidsverzekering of een daar mede gelijk te stellen wettelijke regeling b. degene, die in het genot is van een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 7 van de Algemene Burger lijke Pensioenwet. Artikel E 19 1, De gewezen vrouwelijke ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is, onderscheiden lijk plaatsvindt binnen vier maanden na haar ontslag, ontvangt een uitkering ten bedrage van haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende een periode, aanvan gende met de 41e dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van de bevalling en eindigende met de 42e dag na de datum waarop de bevalling plaatsvond. Indien en voor zolang de gewezen vrouwe lijke ambtenaar na beëindiging van de haar op grond van het bepaalde in lid 1 toekomen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 2245