Bijlagenr.481
VRAAG (gesteld d.d. 2-11-1981 ing. art. 48, 2e lid R.v.O.)
De heren Crul en Qomen:
vraag 1
Diverse publikaties (o.a. de muurkrant "Breda Politiestad"
geven een landelijke lijn aan met betrekking tot het politie
optreden. Verwezen wordt naar de metro-rellen in Amsterdam,
de Pierson-zaak in Nijmegen, de vrouwendemonstratie in Den Haag
en dan 30 april in Breda. Opvallend is daarbij de schijnbare
terughoudendheid van de politie in Den Haag bij de opening van
het nieuwe Koninklijke paleis.
U hebt ons meegedeeld, dat de maatregelen op 30 april een gevolg
zijn van het zogenaamde driehoeksoverleg. Er zouden geen lande
lijke contacten zijn geweest.
Vraag: kunt U ons meedelen, zeker gezien het bovenstaande en
latere perspublikatiesof een van de deelnemers aan het drie
hoeksoverleg wèl overleg heeft gepleegd met zijn landelijke
superieuren en zo ja, wie, met welk doel en met welk resultaat?
Vraag 2
De arrestaties in Breda vonden plaats op grond van verdenking
van strafbare feiten. Enige tijd later heeft zich landelijk
de zogenaamde schippersstaking voorgedaan. Daarbij waren geen
verdenkingenmaar gepleegde strafbare feiten aan de orde.
Vraag: vinden de bovenomschreven handelwijzen zowel ten aanzien
van 30 april als ten aanzien van de schippersblokkade naar Uw
mening steun in het geldend recht?
Vraag 3
De burger moet van de politie kunnen verwachten dat deze de
rechtsorde op een eenduidige wijze handhaaft, niet alleen ten
aanzien van ordelievende en welvarende burgers.
Juist nu allerwege wordt gesuggereerd, dat de kleine misdaad
en onveiligheid toeneemt, moet het vermoeden van het meten met
twee maten met alle kracht worden voorkomen.
Het door U op 30 april geïnitieerde optreden van de politie
heeft in dit opzicht vooral bij de jeugd veel vragen opgeroepen.
Vraag: op welke manier denkt U dit gevoel van onbehagen, vooral
bij de jeugd, weg te nemen?
-8-