bij bijl. nr. 69
111.2. De aard van de aktiviteiten
111.2.1 Wij zijn voorts van oordeel, dat uitsluitend aan plaatselijke aktiviteiten
subsidies kunnen worden toegekend. Onder plaatselijke aktiviteiten ver
staan wij aktiviteiten die zich in principe uitsluitend richten op vrouwen,
die in Breda woonachtig zijn.
111.2.2 Bovendien hebben wij hier vorig jaar aan toegevoegd, dat:
- ten eerste de aktiviteiten waaraan wij subsidie willen verlenen van
een openbaar karakter moeten zijn en voor eenieder toegankelijk en niet
uitsluitend op basis van lidmaatschap, religieuze of politieke over
tuiging. Wij hebben hiermee de bedoeling te garanderen dat eenieder die
door kennisname van die aktiviteiten middels dit openbare programma aan
een bepaalde aktiviteit wil deelnemen daartoe de gelegenheid moet kunnen
krijgen, voor zover het aantal deelnemers dit toelaat. Bovendien willen
wij hiermee aktiviteiten uitsluiten die slechts zijn afgestemd op de
eigen leden binnen onderafdelingen van bovenplaatselijke organisaties
met veelal eigen subsidie-kanalen.
- ten tweede dient de organiserende instelling, organisatie of groep haar
programma op democratische wijze te ontwikkelen, d.w.z. in overleg me""
de deelnemers, vrijwilligers en beroepskrachten.
111.2.3 Uiteraard is het ook van belang te kijken naar die groepen, die in emanci
patorisch opzicht een achterstand (lijken te) hebben. Op zich geen een-
voudige zaak, omdat dit vraagt om verduidelijking van de formule "achter
stand in emancipatorisch opzicht".
Bovendien is het moeilijk, omdat dit om een scherp zicht op de positie van
de diverse gebruiksters-groepen en hun behoeften vraagt. Met oog op komende
jaren zal het nodig zijn dit te ontwikkelen. In dit verband vinden wij het
belangrijk te wijzen op de noodzaak van rapportage met betrekking tot ge
houden aktiviteiten. Niet primair, omdat dit een formele eis is vanuit het
ministerie, maar vooral omdat met name deze rapportage het gemeentebestuur
inzicht kan verschaffen om te komen tot een evenwichtig emancipatiebeleid
en mede antwoord kan geven op de vraag op welke aktiviteiten en vrouwen-
groeperingen het emancipatiebeleid zich vooral moet richten.
Een tweede vraag, die zich natuurlijk ook reeds aandiende bij de beoorde
ling van de subsidie-aanvragen, was de vraag naar het emancipatorisch
karakter van de aktiviteit.
Het overleg met de Bredase vrouwengroeperingen zal in de komende tijd e'
belangrijke rol kunnen vervullen bij het beantwoorden van deze vragen.
111.3. Formele kriteria, ontleend aan de R.B.R. en de toelichting.
III.3.1 Artikel 2 van de R.B.R.-emancipatie:
Tot de emancipatie-aktiviteiten worden gerekend de plaatselijke en regionale
sociaal-culturele aktiviteiten, die voldoen aan de omschrijving gegeven
in artikel 2 eerste, derde, vierde en vijfde lid van de Rijksbijdragerege
ling sociaal-cultureel werk (R.B.R.-S.C.W.
Zie voor de uitwerking van dit artikel bijlage 1.
De emancipatie-aktiviteiten sluiten in de eerste plaats aan bij initiatieven
en behoeften van de vrouwelijke bevolking of groepen daaruit.
En betreffen voorts die aktiviteiten die:
- het zelfbewustzijn van vrouwen als individu en als groep ontwikkelen;
- kunnen leiden tot doorbreken van rolbeperkingen voor vrouwen en mannen;
- gericht zijn op het veranderen van situaties waarin sprake is van een
ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen;
- gericht zijn op het veranderen van de maatschappelijke strukturen en
verhoudingen die belemmeringen en achterstanden voor vrouwen veroorzaken.