bijl. nr. 80
Daar dit standpunt in absolute zin moeilijk hard te maken is,
menen wij dat het te ver zou voeren om op voorhand andere disci
plines zonder meer in de commissie uit te sluiten. Onze gedach
ten gaan op dit moment^echter niet in die richting.
Ad. C.
Het belangrijkste criterium bij het kiezen van de leden is de
kwaliteit. Het al of niet wonen en werken in Breda komt daarbij
hoogstens op de 2e plaats.
De welstandscommissie zal vanuit diverse invalshoeken samenge
steld dienen te zijn o.m. objectieve beoordeling, kennis van
Breda (bouwsituatie)gevoel voor monumenten, minstens nog ge
deeltelijk gelieerd met praktijk of onderwijs.
Het nadeel van het opnemen van een Bredase architect in de com
missie zou kunnen zijn, dat hij plannen ter beoordeling voorge
legd krijgt binnen zijn eigen werkgebied. Hij zou gehinderd
kunnen worden bij zijn oordeelsvorming.
Het voordeel echter, dat verbonden is aan de aanwezigheid in
de commissie, van de kennis van de stedebouwkundige situatie
van Breda achten wij belangrijker, zodat het naar onze mening
'een goede zaak is, dat een in Breda wonende/werkende architect
lid is van de commissie. Wij zouden een dergelijke zetel echter
nadrukkelijk tot één willen beperken. Ook menen wij, dat een
dergelijke persoon, geen voorzitter van de welstandscommissie
dient te zijn.
Ad. D.
Diversiteit in leeftijd in de commissie kan naar onze mening
positief werken bij de beoordeling van bouwplannen. Leden van
de welstandscommissie kunnen naar onze mening niet te jong zijn
en mogen zeker ook niet te oud zijn.
Een architect in de welstandscommissie moet nog in de praktijk
of het onderwijs staan. Op oudere leeftijd kan dit vaak niet
meer
Anderzijds is het wel zo, dat oudere architecten beschikken
over een ruimere ervaring en onafhankelijker en objectiever
kunnen staan tegenover de praktijk van het bouwen.
Wel is voor deze mensen het gevaar van verstarring aanwezig
en wellicht ook het minder goed begrijpen van jonge architecten.
Omdat wij van mening zijn, dat de leden van de welstandscommis
sie nog voluit moeten functioneren, menen wij dat het aanbeveling
verdient een maximum leeftijd te stellen om nog voor benoeming
in aanmerking te komen.
Hoewel het in algemeen vaststellen van een uiterste leeftijd
voor benoeming altijd wel iets arbitrairs heeft, menen wij dit
toch te moeten voorstellen.
Omdat wij ons bewust zijn van het nut, dat de vele ervaring
van de oudere architect in de commissie kan afwerpen en het
een goede zaak is zolang mogelijk hiervan te profiteren, willen
wij de leeftijdsgrens zeker ook niet te laag stellen. Wij menen,
dat het redelijk is het lidmaatschap van de commissie te koppe
len aan de leeftijdsgrens van 70 jaren. Dit betekent, dat alleen
architecten in de commissie benoembaar zijn, die jonger zijn
dan 65 jaren (de zittingsperiode is 5 jaren)
4