9 bijl. nr. 91 Appellant is van mening dat de gemeente geen rekening heeft gehouden met het bezwaar, dat bij realisering van bebouwingsmogelijkheden op het middenterrein er voor de omliggende percelen afwateringsproblemen ontstaan. Van oudsher waren voor afwatering een aantal sloten aan wezig. Bij de realisering van het uitbreidingsplan na 1960 zijn de sloten geheel of grotendeels vervallen. Te verwachten is dat bij bebouwing van het binnenterrein een ophoging daarvan zal plaatsvinden, hetgeen ook al is geschied bij een recente uitbreiding van een der per celen dat aan het binnenterrein is gelegen. Appellant heeft voor dit punt reeds aandacht gevraagd in brieven aan de dienst openbare werken d.d. 26 februari en 7 mei 1980. Appellant is van mening dat de gemeente zich in het geheel van dit bezwaar niets aantrekt. Appellant stelt daarmede niet akkoord te kunnen gaan. Er dient .naar zijn mening ook een regeling voor de af watering te worden getroffen, hetzij in de plantekening hetzij in de voorschriften. Appellant stelt dat in artikel 12 van de voorschriften ten onrechte regels gegeven worden ten aanzien van de beroepsmogelijkheid. Appellant stelt dat voor dergelijke regels naast het bepaalde in de wet op de ruimtelijke ordening en de daarop bestaande jurisprudentie geen reden of rechtsgrond bestaat en artikel 12 overbodig is. Appellant stelt dat het algemeen belang bij het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan slechts in geringe mate is betrok ken maar zoveel temeer de particuliere belangen van degene die het binnenterrein heeft gekocht. Met betrekking tot de ingediende bezwaarschriften merken wij het volgende op. Het ontwerp-bestemmingsplan is gebaseerd op een door de architect opgesteld bebouwingsplan waartegen van de zijde van ons college geen bezwaar bestond en in feite ook thans niet bestaat. In de motivering van het besluit van de Kroon over een of twee eengezinswoningen wordt gesteld dat dit aanvaardbaar is gelet op de afstand tot de omlig gende woningen. De Kroon is van oordeel dat de rust en de woonvrijheid van de omwonenden niet op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. Wij zijn van oordeel dat het voorstel zich verdraagt met de strekking van genoemd konink lijk besluit. Met betrekking tot de bestemming "woondoeleinden Em" voor het perceel gelegen op de hoek Ruitersboslaan-Montenspark werd aan de architect medegedeeld, dat indien tegen het ontwerp-bestemmingsplan voor dit gedeelte bezwaren werden ingediend de bestemming gewijzigd zou worden in de bestem ming "woondoeleinden Eo". Gezien de aard en de hoeveelheid van de ingediende bezwaar schriften zijn wij van oordeel dat het aanvankelijk voorge stelde aantal te bouwen woningen op het binnenterrein

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 506