2 bijl. nr. 108 Als belangrijkste toetsingscriteria die bij een dergelijk plan moeten worden aangelegd, stellen wij: - het plan moet voldoen aan de eisen die vanuit de ruimtelijke ordening worden gesteld; - het plan moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening; - het plan moet financieel verantwoord tot uitvoering kunnen worden gebracht. Beide eerste punten staan niet meer ter discussie. Wij mogen hiervoor verwijzen naar ons antwoord op de vragen van de leden van de betreffende raadscommissie, hetwelk als bijlage (Geen nood, woningen!) bij dit voorstel is gevoegd. Te Uwer informatie, ook door het ministerie van Volkshuisves ting en Ruimtelijke Ordening wordt de woning positief beoordeeld. Betreffende de aspecten van brandveiligheid, geluidsisolatie, formaldeyde emissie en warmtetransmissie verwijzen wij U naar het ter visie gelegde rapport van Marcé b.v., uit Venlo. Voorts hebben wij voor Uw raad ter visie gelegd het overzicht stichtingskosten/maandhuren, de offerte en tekeningen. De discussie spitst zich toe op het laatste punt, is het plan financieel verantwoord. Wij hebben daarbij de volgende opstel ling gekozen: Een niet gesubsidieerde woning is in het kader van de exploi tatie-opzet van het bestemmingsplan een vrije sector woning. Ook al is die woning voor de laagste inkomens bestemd. Daar om is voor de grondprijs uitgegaan van een vrije sectorprijs. De exploitatie-opzet van het*bestemmingsplan Resteren blijft dus in tact. - Voor het bepalen van de rentabiliteit op de investering wordt de opstelling van de rijksoverheid gevolgd. Het rijk gaat voor de bepaling van 'de huurprijs uit van een rekenmethode die gebaseerd is op de zogenaamde dynamische kostprijs. Dit houdt in dat voor de toekomst rekening wordt gehouden met geldontwaarding en huurstijgingen. Er is dus sprake van een stijgende opbrengst en daarom hoeft het aanvangsrendement ook niet gelijk te zijn aan de marktrente, maar kan daaronder liggen. De staatssecretaris acht deze uitgangspunten correct. Hij ziet geen noodzaak tot het afgeven van een garantie tot het afdekken van mogelijke exploitatie-tekorten. Gedeputeerde staten stellen daar tegenover dat het bepalen van de rentabiliteit op basis van het dynamisch kostprijssysteem niet zozeer in de aanvangsfase, maar mogelijk wel op een langere duur, zeker risico's inhoudt. Zij stellen daarbij de vraag of de gemeenten, die naar hun mening zolang er nog geen sprake is van een effectief decentralisatie beleid op het terrein van de volkshuisvesting formeel geen taak hebben, een dergelijk risico moeten lopen. Gedeputeerde staten geven dit als een algemene lijn uit een oogpunt van het financiële toezicht dat zij op de gemeenten moeten uitoefenen. Daarnaast heeft men een open oog voor het centrale belang van een goede volkshuisvesting en de noodzaak om de voortgang in de woningbouw te bevorderen. Bij de beoordeling of aan een gemeentelijk krediet voor de bouw

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 584