3 bijl.nr. 1 C8 van woningen goedkeuring wordt verleend, moeten de genoemde as pecten tegen elkaar worden afgewogen. Wij sluiten onze ogen niet voor hetgeen gedeputeerde staten naar voren brengt. Wij moeten echter voorop stellen dat wij ons in hoge mate ver antwoordelijk voelen voor de volkshuisvesting binnen de gemeente en uit dien hoofde ook gedwongen zijn om bij stagnatie in de woningbouw naar oplossingen te zoeken. Dat die oplossingen niet eenvoudig zijn moge blijken uit de randvoorwaarden waarmee moet worden gewerkt: het bouwen van niet gesubsidieerde woningen op voor de vrije sector bestemde grond voor juist de lagere inkomensgroepen. In dit opzicht beschouwen wij onze plannen in die richting dan ook als een experiment. Uiteraard zouden wij er de voorkeur aan geven dat onze plannen om méér woningen te bouwen en wel met name voor de lagere inkomensgroepen, zouden kunnen worden gerealiseerd in het kader van een daarop afgestemde financiële regeling. Maar onze verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de Bredanaars kunnen wij niet waarmaken door te wachten op nieuwe regelingen of betere tijden. In het belang van de voortgang van de woningbouw zullen wij die oplossingen ook tot uitvoering moeten brengen. In financieel opzicht gaat ons college ervan uit dat de wijze waarop het rijk de woningbouw financiert verantwoord is. Wij gaan ervan uit dat deze wijze van financiering voor het onder havige experiment, rekening houdende met het belang dat hieraan moet worden toegekend voor het geven van richting aan ons volks huisvestingsbeleid en het bestrijden van woningnood een aanvaard baar uitgangspunt vormt. Aanvaardbaar, doch niet geheel risicoloos. Daarom vragen wij nu ook uitdrukkelijk aan Uw raad om aan Uw besluit tot verlening van het bouwkrediet te verbinden, dat een eventueel exploitatie tekort te zijner tijd vanuit de eigen middelen van de gemeente zal worden afgedekt. Met betrekking tot de afgifte van de bouwvergunning is het na volgende relevant. Op 1 december 1980 is door Uw raad het be stemmingsplan Resteren vastgesteld. Aangezien dit een globaal bestemmingsplan is dient het uitgewerkt te worden door ons college (art. 11 wet ruimtelijke ordening) Het uitwerkingsplan waarin het voorliggende bouwplan is opgeno men is nagenoeg gereed. Vooruitlopend op de vaststelling van het uitwerkingsplan door ons college zullen wij aan gedeputeer de staten verzoeken verklaringen van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19 van de wet op de ruimelijke ordening en artikel 50 lid 8 van de woningwet af te geven. Zoals U duidelijk zal zijn gaat de gemeente deze woningen zelf bouwen en exploiteren. Dit is niet in strijd met de algemene taakstelling van de gemeente en evenmin met het tweede lid van artikel 61, 2e lid, van de woningwet, aangezien de woningen buiten de sfeer van deze wet tot stand worden gebracht. De bouwverenigingen hebben overigens geen enkel bezwaar tegen realisering door de gemeente. Bij de voorbereiding van het voorliggende plan is het bureau voor ruimtelijke ordening van Heeswijk B.V. te Vught zeer nauw

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 585