Na afloop van een project vindt evaluatie plaats met de leden van de groep. Deze evaluatie is van belang om te bepalen wat de waarde en de zin van het project is geweest. Aan het einde van de dag maakt de groepsbrigadier een werkverslag, waarin hij zijn ervaringen en suggesties vermeldt. De werkwijze van de projectsurveillance heeft tot doel te komen tot een redelijke verdeling van het politietoezicht over de gehele gemeente, waarbij, meer dan in het verleden wellicht het geval was, ook de kleine ongemakken van de burger, die het leven in ernstige mate kunnen verstoren, de nodige aandacht krijgen. Door projectsurveillance in een gedeelte van de stad wordt bereikt, dat in dat gebied verschillende politietaken aandacht krijgen. Dit leidt, zij het nog partieel, tot een intensiever politie toezicht. Een bijzondere vorm van projectsurveillance is de wijksurveil- lance. De groep kiest standplaats met een als politieposthuis ingericht motorvoertuig (politiebus) in één van de negen wijken, Het personeel van de groep surveilleert vanuit dit rijdend posthuis afhankelijk van de aard en het doel van het project te voet, per fiets, motor of auto in de wijk. Dit heeft tot voordeel, dat het contact met de burgerij in deze wijk inten siever kan zijn, zowel door de surveillance zelf, als door de aanwezigheid van het duidelijk herkenbare rijdende posthuis. Hondengeleiders Op deze afdeling is naast de acht surveillancegroepen ook de groep hondengeleiders ondergebracht. Deze groep wordt met name ingzet bij incidenten waar geweld tegen personen wordt gebruikt of dreigt te worden gebruikt, bij groepsgewijze verstoringen van de rust en orde, bij ontdek king van enig misdrijf op heterdaad of bij het doorzoeken van ruimten, waarin geen andere personen dan de verdachte(n) aan wezig zullen zijn (bijvoorbeeld nachtelijke inbraak) De inzet van een diensthond wordt ingevolge de geweldsinstruc- tie voor de gemeentepolitie gelijkgesteld met het aanwenden van geweld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 816