Hoofdstuk 9: Samenwerkingsverbanden Al vanaf de vijftiger jaren wordt gesproken over een reorgani satie van de Nederlandse politie. In het begin was de centralisatiegedachte erg sterk, later werd het discussieterrein verbreed. Men ging vervolgens spreken over een landelijke, een provinciale en een kringorganisatie. Door latere ontwikkelingen werd de reorganisatie van de politie ge koppeld aan de reorganisatie van het binnenlands bestuur. Intussen groeiden vele gemeenten uit tot boven de 25.000 in woners en verkregen daardoor gemeentepolitie. Deze gemeenten zagen zich gesteld voor de taak de volledige politietaak uit te oefenen met een relatief gering aantal mensen. Dit bracht problemen met zich mee, vooral van personele en technische aard, indien binnen deze kleinere gemeenten zich ernstige verstorin gen voordeden. Via de huidige Politiewet is het mogelijk om aan een naburige gemeente incidenteel hulp te verlenen. Deze incidentele hulp groeide uit tot langlopende afspraken, die uiteindelijk de orga nisatie van bijstandgever en -ontvanger gingen beïnvloeden. Thans is de onderlinge samenwerking nog steeds groeiende. Drie lijnen zijn hierbij te vermelden: - een functionaris met een specifieke taak vindt niet voldoende arbeid voor een volledige taak binnen één korps en functio neert dan ook ten behoeve van meer korpsen, zoals de perso neelsbeoordelingsadviseur, de regionale vuurwapeninstructeur en de wervingsfunctionaris. Wellicht zal aanstelling van een regionale sportinstructeur en een regionale crime-preventionambtenaar binnenkort geschie den. - het ontstaan van omstandigheden, waarbij inzet van eigen per soneel, zowel kwantitatief als kwalitatief, ondersteund moet worden. Een korpssterkte is nimmer af te stemmen op incidenten van abnormale omvang. - 81 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 866