2 bijl.nr. 22 1 - het besluit tot weigering is in strijd met de zorgvuldigheid die het gemeentebestuur in acht dient te nemen; - verzocht wordt de vergunning alsnog te verlenen. De vergunning voor het bouwen van de paardestal is verleend, nadat aanvankelijk medewerking hiertoe geweigerd was. De in artikel 9, lid A II van de voorschriften behorend bij het be stemmingsplan Landelijk Gebied 1973 opgenomen mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling werd in eerste instantie niet toegepast op grond van het gestelde in de provinciale nota "inrichting bestemmingsplannen buitengebied", welke in septem ber 1976 verschenen is. In deze nota wordt inzake paardestal- len gesteld, dat een bestemmingsplan voor het buitengebied niet de mogelijkheid moet bieden voor de bouw van opstallen ten be hoeve van de stalling van een of enkele paarden. Deze ruimte dient gezocht te worden in bestaande bedrijfsgebouwen bij agra rische bedrijven of maneges. Artikel 9, lid A II van de bestemmingsplanvoorschriften bevat echter uitdrukkelijk een vrijstellingsmogelijkheid voor het bouwen van bouwwerken, geen woningen zijnde, voor o.a. het hou den van paarden, onder verscheidene voorwaarden. Het bouwen van stallingruimte voor paarden valt onder de bebouwingsmoge lijkheden voor niet-agrarische doeleinden. Gelet op de verstrekte informatie bij de verkoop van het per ceel grond aan de heer Oomens en de daarbij verwekte verwach tingen is ten slotte van de vrijstellingsbevoegdheid in eerder genoemde voorschriften gebruik gemaakt en de vergunning ver leend voor het bouwen van een paardestal. Destijds is er reeds van uitgegaan dat het hier geen agrarisch bedrijf betrof. De aanvrager van de vergunning is namelijk van beroep brood- en banketbakker. In onze brief d.d. 15 februari 1978") is ook al aangegeven, dat ons college ervan uitging in dit geval te maken te hebben met een niet-agrarische bebouwing. Met betrekking tot de leden A I en II van artikel 9") dient het volgende te worden opgemerkt. Lid A II regelt de vrijstellingsbevoegdheid voor het oprichten van bouwwerken o.m. voor het houden van paarden en sluit uitdruk kelijk de bouw van woningen uit. In lid A I wordt datgene geregeld, dat betrekking heeft op een agrarisch bedrijf. Van dit laatste lid is echter niet uitgegaan bij het verlenen van de vergunning voor de paardestal. Evenmin is door het afge ven van de bouwvergunning te kennen gegeven dat men hier te maken zou hebben met een agrarisch bedrijf. Ook zijn wij het niet eens met het gestelde in het bezwaarschrift, dat door ons besluit tot verlening van de bouwvergunning verwachtingen zouden zijn gewekt. Zoals reeds eerder opgemerkt is zijn wij er in februari 1978 al van uitgegaan dat het hier bebouwing betrof, welke niets uitstaande had met agrarische bedrijfsvoering. Boven dien wordt, indien er sprake is van het stichten van een agra risch bedrijf over het daarop betrekking hebbende bouwplan - alvorens te beslissen een vergunning al dan niet te verlenen - advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvra- gen te Tilburg. In dit geval is het bouwplan - gezien ons stand punt in deze, zoals hiervoren omschreven - niet om advies naar deze adviescommissie gezonden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 1001