4
bijl.nr. 222
Die voorwaarden hebben allereerst betrekking op koopkracht
ontwikkeling en oriëntatiepatroon van de consumenten. T.a.v.
dat oriëntatiepatroon stellen wij ons tot doel op korte ter
mijn te voorzien in de behoefte van de eigen inwoners, alsmed
in die van de kleine randgemeenten, die immers ook primair
op Breda zijn aangewezen. Deze beperkte doelstelling is mede
ingegeven door het ontbreken van een regionale visie en af
spraken inzake deze vorm van detailhandel.
Wij stellen ons voor om over enkele jaren te bezien in hoe
verre de koopkrachtontwikkeling en het oriëntatiepatroon zich
hebben ontwikkeld en in hoeverre een regionaal beleid tot
stand is gekomen. Voorshands zijn wij echter van mening,
dat op wat langere termijn de regionale functie van Breda
op dit deelaspect van de detailhandel meer in overeenstemming
kan worden gebracht met de regionale functie van de detail
handel in Breda, in de overige sectoren van de niet-dagelijks
goederen
Een belangrijke voorwaarde t.a.v. het toestaan van perifere
detailhandelsvestigingen heeft betrekking op de keuze van
de vestigingsplaats. Gelet op de beperkte doelstelling op
korte termijn, zullen locaties aangewezen moeten worden,
die optimaal bereikbaar zijn voor m.n. de doelgroep van consu
menten. Dit houdt in een zo ootimaal mogelijke spreiding
over het stedelijk gebied, waarbij - zoals indertijd in de
besluitvorming is vastgelegd - ook de terreinen, behorende
tot de 96 bestemmingsplannen "verspreid liggende terreinen",
opnieuw bezien zullen worden.
Ten slotte zij opgemerkt, dat ons college zich voorneemt
om uitbreiding van groothandelsbedrijven, die ook en detail
verkopen, te voorkomen en waar mogelijk bestaande bedrijven
tot hun eigenlijke functie te verplichten.
De kwantitatieve uitwerking en de aanbevelingen
Op grond van eerder genoemde doelstellingen geeft het distri
butie-planologisch onderzoek weer welke conclusies er getrok
ken kunnen worden in kwantitatieve zin.
Allereerst zij opgemerkt, dat dit deel van het onderzoek
gebaseerd is op de ontwikkeling in de detailhandel tot 1980.
Het moge duidelijk zijn, dat de economische recessie, die
juist vanaf toen zich duidelijk is gaan manifesteren, een
negatieve invloed zal hebben op de koopkracht van de consu
menten en daarmee op de ontwikkelingsmogelijkheid van de
detailhandel in zijn algemeenheid, maar ook op die van de
vijf onderhavige branches. Een voorspelling over de omvang
van die negatieve ontwikkeling voor de komende jaren is nog
zeer onzeker. Tegen die achtergrond is ons college van mening
de in het beleidsplan genoemde minimale ontwikkelingsmoge
lijkheid tot 1985 als doelstelling te hanteren. Zoals al
eerder is opgemerkt zal dan bezien worden hoe de ontwikke
ling feitelijk heeft plaatsgevonden.
De minimale ontwikkelingsmogelijkheid houdt in, dat slechts
uitbreiding in de periferie wordt toegestaan in de branches
meubelen en sport- en kampeerartikelen en wel in totaal voor
zo'n 20.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. In de andere drie
potentieel perifeer te vestigen branches, te weten woning
textiel, doe-'t-zelf en tuincentra, zal geen uitbreiding
in de periferie worden overwogen.