bijl.nr. 222
De maximale ontwikkelingsmogelijkheid, dat wil zeggen indien
de trend van het verder afkalven van deze branches m.n. in
de binnenstad zich voortzet, is berekend op ca. 36.000 m2
b.v.o.
Mocht er, zoals dat bij de doelstellingen geformuleerd is,
in 1985 ruimte zijn voor een verdere functieverzwaring, dan
kan er in de periode 1985-1990 nog eens minimaal 7.000 m2
b.v.o. en maximaal 10.000 m2 b.v.o. in deze vijf branches
gerealiseerd worden op perifere locaties.
Ons college is zich ervan bewust, dat het zonder meer invul
len van de potentiële verkoopruimte in de periferie met be
drijven, die een assortiment voeren in de twee genoemde bran
ches een aantal risico's met zich mee kan brengen.
Allereerst is er het probleem van de branchevervaging, waar
onder ook begrepen kan worden het omzetten van een grootscha
lig assortiment in een kleinschalig, waarvan zonder meer
mag worden aangenomen, dat een dergelijk assortiment zeer
wel in de winkelcentra kan worden aangeboden. Wij zijn ons
ervan bewust, dat voor het karakter van sommige bedrijven
een bepaald kleinschalig assortiment voor de bedrijfsvoering
onontbeerlijk is. Wij zullen t.a.v. de beoordeling van vesti
gingskandidaten duidelijke voorwaarden stellen aan het hand
haven van het branchepatroon en op voorhand limiet stellen
aan de omvang van het te voeren kleinschalig assortiment.
Koewei dat laatste aspect per bedrijf sterk kan verschillen,
zullen wij niet toestaan, dat meer dan 20% van de verkoop-
vloer benut zal gaan worden voor verkoop van kleinschalige
artikelen
Voorts is er het probleem van het beoordelen van de groot
schaligheid en de niet-inpasbaarheid van een vestigingskandi
daat.
Hoewel uit het onderzoek gebleken is, dat t.a.v. de huidige
perifeer gevestigde bedrijven er bij ca. 500 m2 bedrijfsvloer
oppervlakte kennelijk een duidelijke cesuur aanwezig is,
is ons college van mening, dat pas dan van grootschaligheid
gesproken kan worden indien de verkoopvloeroppervlakte de
1.000 m2 te boven gaat.
Maar ook dan zal ons college per individueel geval bezien
of inpassing in de bestaande winkelcentra, m.n. de binnenstad,
niet mogelijk is.
3Ruimtelijke spreiding nieuwe locaties
T.a.v. het voorwaarden scheppend beleid zijn in de beleidsnota
in relatie met de ruimtelijke mogelijkheden voor vestigingen
van perifere detailhandel de volgende doelstellingen geformuleerd
er dient naar gestreefd te worden een optimale spreiding
van detailhandelsvestigingen in volumineuze goederen te ver
krijgen over het stedelijk gebied van Breda;
bij de gekozen spreiding over de stad wordt uitgegaan van
zowel een geconcentreerd aantal vestigingen van perifere
detailhandel als van individuele vestigingen.
Zowel de concentratie van vestigingen als individuele vestigin
gen dienen te voldoen aan een aantal uitgangspunten.
Deze uitgangspunten betreffen m.n. de ligging van de locaties
t.a.v. de infrastructuur en de situering op grootschalige ter
reinen niet in woongebieden doch aan de randen daarvan en/of
op bedrijfs- c.q. industrieterreinen.