4 bijl.nr. 268 Naar totalen gezien blijft de contingentering "slechts" een tiental procenten achter bij het programma dat gerealiseerd moet worden om in de Bredase behoefte te voorzien. Neemt men echter het totale woningbouwprogramma in aanmerking (Bredase behoefte additioneel programma, te zamen 1350 woningen) dan loopt het verschil op tot een 30%. Een adequate invulling van de groeistadtaakstelling wordt dan ook met een dergelijke toewijzing onmogelijk gemaakt. Naast het tekortschieten van de toewijzing op zich achten wij het een ernstige zaak, dat met name de categorie woning wetwoningen onevenredig zwaar wordt getroffen: de toewijzing leidt ertoe, dat ondanks het in 1981 en 1982 gekweekte en nog te kweken "overschot" de produktie aan woningwetwoningen in 1983 gaat achterlopen bij het taakstellende programma van 2700 woningwetwoningen in 5 jaar. Bij verschillende gelegenheden is blijk gegeven van de ernstige verontrusting over de gevolgen van de besproken contingentering Reeds op 11 december 1981 hebben wij naar aanleiding van de advisering van de adviescommissie rijkssteun woningbouw de betrokken minister geattendeerd op de moeilijkheden die zouden ontstaan als de toewijzing op basis van dat advies zou geschieden Vervolgens hebben wij op 15 januari 1982 gevraagd naar de motivering die ten grondslag heeft gelegen aan het aan Breda toegewezen contingent; daarbij is door ons opgemerkt dat die toewijzing - gezien zowel de groeistadfunctie als de voor 1982 gereedliggende plannen - nauwelijks als reëel be schouwd kan worden en geen redelijke bijdrage levert in het kader van te maken afspraken over de realisering van een woningbouwprogramma Daarna is op 5 februari 1982 zowel aan de betrokken minister als aan de voorzitter van de Tweede Kamer de motie ter kennis gebracht, die Uw raad op 21 januari 1982 had aangenomen en waarin verontrusting over het aan Breda toegewezen contingent werd uitgesproken; tevens werd de toewijzing volslagen in strijd geacht met zowel de groeistadtaakstelling als de nood zaak, de ernstige woningnood op te lossen en de continuïteit in de woningbouw te handhaven. Hoewel wij begrip hebben voor de omvangrijke problematiek, waarmee de minister van volkshuisvesting wordt geconfronteerd en hoewel wij het waarderen, dat de groeisteden bij de verde ling van de rijkssteun een zekere prioriteit hebben gekregen, voelen wij het als een onvolkomenheid, dat de minister in de richting van de groeisteden geen indicatie heeft gegeven van zijn zienswijze op de consequenties van deze toewijzing voor de in aantallen en jaren vastgelegde groeitaak. In het overleg met de collega-groeisteden is afgesproken, dat dit facet nadrukkelijk en in een gezamenlijke actie onder de aandacht van de minister zal worden gebracht. Van de re sultaten van een en ander zullen wij Uw raad op de hoogte stellen. Bij de toewijzing van het meergenoemde contingent 1982 is van de zijde van het rijk medegedeeld dat de toewijzing in de premiekoop-sector als een voorlopige moest worden gezien en dat - met het oog op een mogelijke herverdeling - de stand van zaken t.a.v. de plannen in deze sector vóór medio april 1982 aan de H.I.D. moest worden gemeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 1185