bijl.nr. 273 VRAAG (gesteld d.d. 11-5-1982 ing. art. 48, 2e lid, R.v.O.) De heer Taks: 1. Bent U bereid in alle gevallen, waarin de identiteit van degene die clande stien heeft aangeplakt of beklad, dan wel van diens opdrachtgever kan worden vastgesteld, gebruik te maken van Uw bovenbedoelde bevoegdheid tot het doen van een aanschrijving tot verwijdering? 2. Bent U bereid de op gemeentelijke eigendommen aangebrachte leuzen, sym bolen en aanplakbiljetten met nog grotere voortvarendheid dan reeds te doen gebruikelijk, te doen verwijderen? 3. Bent U bereid voor wat betreft de verwijdering van op niet-gemeentelijke openbare en particuliere eigendommen aangebrachte leuzen, symbolen en aanplakbiljetten de eigenaren of beheerders op hun verantwoordelijkheid te wijzen en in voorkomend geval de nodige assistentie te doen verlenen? ANTWOORD Ad 1. 3a, in alle gevallen waarin voldaan wordt aan de criteria, gesteld in artikel 136, tweede lid van de Algemene politieverordening 1978 én de identiteit van degene(n), die clandestien heeft (hebben) aangeplakt of beklad, bekend is. Ad 2. Het beleid van ons college met betrekking tot de verwijdering van leuzen e.d. is erop gericht, dat dié zaken van gemeentelijke eigendommen van gemeente wege worden verwijderd, die discriminerend of kwetsend zijn voor personen of groeperingen binnen onze samenleving. Daar hiervoor slechts een beperkt bedrag - nl. 4.750,is opgenomen op de begroting van het vervoerbedrijf, zien wij geen mogelijkheden om tot meer verwijderingen over te gaan. Ad 3. Met name in dié gevallen, waar het kwetsende en discriminerende uitingen betreft, zullen wij particuliere huiseigenaren verzoeken tot verwijdering van het aangebrachte over te gaan. Met verwijzing naar ons antwoord op vraag twee, is het ons vanwege de ontbre kende middelen niet mogelijk meer te doen. -5-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 1216