4
Bijlage-nummer 31
Met betrekking tot de in het bezwaarschrift opgesomde percelen,
welke volgens appellant een vergunning zouden hebben voor het
plaatsen van een erfafscheiding ten behoeve van de privacy kan
het volgende vermeld worden.
Deze percelen bezitten öf geen schutting respectievelijk muur
ter verkrijging van privacy in de tuinen öf bedoelde schuttingen
c.q. muren vertonen geen enkele overeenkomst met het nu aan
de orde zijnde geval, namelijk het ernstig belemmeren van het
uitzicht van de bewoners van een naastgelegen pand.
Ook hier is van ernstige aantasting van het gelijkheidsbeginsel
door weigering van de bouwvergunning aan appellant geen sprake.
Overigens zijn wij van mening, dat een ontheffing als hier be
doeld slechts in uitzonderingsgevallen dient te worden verleend,
nl. in die gevallen waarin andere belangen dienen te prevaleren
dan welke ten grondslag liggen aan de bepalingen, waarvan ont
heffing wordt gevraagd.
Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening, dat de gevraagde
vergunning voor het plaatsen van een schutting op perceel Anna
Paulownalaan 15 terecht is geweigerd.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 390, 3e lid van de bouw
verordening 1978 is de heer J.M. van Hoeven in de commissiever
gadering van in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Het proces-verbaal")opgemaakt van deze hoorzitting, ligt voor
ter visie.
Wij stellen U voor overeenkomstig bijgevoegd concept te beslui
ten tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de weigering
van de bouwvergunning.
Ons college doet dit voorstel overeenkomstig het advies van
de commissie ruimtelijke ordening.
Burgemeester en wethouders van Breda
Merkx
burgemeester
Van den Dam
secretaris.
ligt ter visie
in de leeskamer.