bij bijl. nr. 362 B - 3 - 2. Indien van een onroerend goed, als bedoeld in artikel 3, lid 1letters b en c niet een zelfstandige waarde in het econo mische verkeer kan worden vastgesteld, wordt die waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde in het economisch verkeer van het eigendom waarvan het deel uitmaakt 3. Bij de toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmer king de waarde van tot het onroerend goed behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. 4. Bij toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmerking de invloed welke de bouw of verbouwing van een gebouwd eigendom heeft op de waarde in het economische verkeer van het onroerend goed, zolang die bouw of die verbouwing nog niet is voltooid of geen voltooiingsverklaring is afgegeven, dan wel zolang dat gebouwde eigendom nog niet gereed is gekomen voor feitelijk gebruik overeenkomstig de bestemming die met die bouw of verbouwing wordt beoogd. 5. Indien met betrekking tot een onroerend goed de bouw of de verbouwing van een gebouwd eigendom nog niet is voltooid, doch wel zover is gevorderd dat een gedeelte daarvan in feitelijk gebruik kan worden genomen overeenkomstig de be stemming die met die bouw of die verbouwing voor het gehele gebouwde eigendom wordt beoogd, wordt bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de invloed, welke die bouw of die verbouwing heeft op de waarde in het economische verkeer voor dat onroerend goed, in aanmerking genomen, voor zover deze kan worden toegeschreven aan het voor feitelijk ge bruik gereed gekomen gedeelte. Voor zoveel nodig is voor de waardering van evenbedoeld gedeelte het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in dat lid bedoelde waarde in het economische verkeer van het gebouwde eigendom in de plaats treedt de onderstelde waarde in het economische verkeer welke aan het gebouwde eigendom zou moeten worden toegekend, indien de bouw of de verbouwing reeds geheel was voltooid. 6In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt ten aanzien van gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde aanhorighedenwelke eigendommen tot woning dienen en deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stbl. 63) aangewezen landgoederen, de waarde in het economische verkeer bepaald met inachtneming van een onderstelde verplichting om die goederen gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 1604