bij bijlage nr. 493
staande, dat de als gevolg van de na die datum in verband
met bedoelde mutaties vervulde vacatures samenhangende per
soneelskosten uitsluitend ten laste van de alsdan in de
gemeenschappelijke regeling participerende deelnemers dienen
te komen;
3. dat de omstreeks het tot stand komen van de gemeentelijke
besluitvorming tot uittreding zich binnen het Recreatieschap
voorgedane ontwikkelingen alsnog voor wat betreft de finan
ciële gevolgen hiervan, in mindering zijn te brengen op de
hoogte van de door de gemeente Breda na uittreding jaarlijks
verschuldigde financiële bijdrage;
4. dat de ook na uittreding mede ten laste van de gemeente
Breda komende aflossingsverplichtingen van de onder A.l.
bedoelde geldleningen samenhangende afschrijvingslasten
alsnog in mindering zijn te brengen op de hoogte van de
door de gemeente Breda na uittreding jaarlijks verschul
digde financiële bijdrage;
en:
B. dat bovendien de in het kader door het Recreatieschap gehan
teerde berekeningsmethodiek ter bepaling van de door de ge
meente Breda na uittreding jaarlijks verschuldigde financiële
bijdrage op grond van de volgende overwegingen dient te wor
den aangepast:
5. dat de door het Recreatieschap gehanteerde termijn van
vijf en twintig jaren voor wat betreft de overige ex
ploitatielasten - niet zijnde de kapitaal- en personeels
lasten - niet reëel is te achten, omdat de financiële
gevolgen van het uittreden van een deelnemer - wat in de
gemeenschappelijke regeling uitdrukkelijk mogelijk is
gemaakt - voor wat deze in algemene zin binnen een aan
merkelijk kortere termijn te beïnvloeden exploitatiekos
ten betreft, toch in redelijkheid binnen een termijn van
ten hoogste tien jaren binnen het Recreatieschap moeten
zijn op te vangen;