Hoofdstuk 4. Visie op de drughulpverlening
De discussies over drughulpverlening van met name de laatste
maanden geven duidelijk aan dat in den lande een veelheid aan op
vattingen bestaat ten aanzien van een goede aanpak van de drug
hulpverlening.
De opvattingen variëren van het uitgangspunt dat de verslaafde
het recht om verslaafd te zijn, waarbij de hulpverlening zich richt
op het verhelpen van de gevolgen van de verslaving, tot de opvat
ting dat de,enige echte hulp bestaat uit het de verslaafde voor
een keuze stellen öf de consequenties van zijn verslavingsgedrag
te aanvaarden èf voor ontwenning te kiezen.
Wij willen onze visie op de drughulpverlening als volgt formuleren:
Bij problematisch druggebruik worden gedrag en levenswijze van de
gebruiker sterk bepaald door de verslaving. Alle dagelijkse hande
lingen worden in principe ondergeschikt gemaakt aan het druggebruik.
De praktijk wijst uit dat veel verslaafden geneigd zijn hulp te
vragen om alle problemen die met de verslaving samenhangen op te
lossen, met uitzondering van het verslavingsgedrag zelf.
Van werkelijke hulpverlening kan geen sprake zijn, wanneer naast de
oorzaken en gevolgen van de verslaving niet tevens het verslavings
gedrag zelf tot onderwerp van de hulpverlening wordt gemaakt. Het
over een lange periode blijven wegnemen van de direct voelbare,
negatieve gevolgen van druggebruik kan het verslavingsgedrag alleen
maar bevestigen. Niet alleen wordt door deze vorm van hulpverlening
de verslaafde "in stand" gehouden, ook de verslaving wordt in stand
gehouden. Bij de drughulpverlening dient dan ook de voorwaarde te
worden gesteld, dat behalve oorzaak en gevolg ook de verslaving
zelf bespreekbaar gemaakt wordt. De drughulpverleninh dient zich
uiteindelijk te richten op de ontwenning van de verslaafde.
De hulpverlening dient zich in dit verband op een zo groot mogelijke
groep van verslaafden te richten.
Dit houdt in dat niet vooraf de voorwaarde gesteld kan worden dat de
verslaafden gemotiveerd moeten zijn om te ontwennen.
Wel moet de verwachting bestaan dat het verslavingsgedrag in de
hulpverlening bespreekbaar gemaakt kan worden.
Wordt wel vooraf de motivatie als voorwaarde gesteld, dan zal
slechts een zeer kleine groep zich tot de hulpverlening wenden.
Het hulpaanbod zal dan ook niet alleen voorzieningen voor gemoti-
veerden moeten omvatten, maar ook voorzieningen voor een grote groep
verslaafden, die nog niet gemotiveerd zijn om van hun verslaving af
te komen, maar daar eventueel wel toe gebracht zouden kunnen worden.
Het bovenstaande houdt in dat een hulpaanbod naar verslaafden zowel
laagdrempelig als hoogdrempelig moet zijn.
Het laagdrempelig hulpaanbod richt zich op verslaafden, die (nog)
niet gemotiveerd zijn om wat aan hun verslaving te doen.
Al eerder kwam naar voren dat de hulpverlening zich op ontwenning
van de verslaafde moet richten. Ook binnen het laagdrempelig hulp
aanbod dienen factoren ingebouwd te worden, die verslaafden kunnen
motiveren tot ontwenning.
-16-