bijl.nr. 202 nog daargelaten de vraag, of - zo de verschrijvingen wel tot voorwerp van onderzoek zouden zijn geworden - de commissie op grond van het beschikbare materiaal gekomen zou kunnen zijn tot een inzicht in de wijze, waarop en de mate waarin de verschrijvingen zouden zijn gepleegd. 4. Ten aanzien van het antwoord op deze vraag verwijzen wij U kortheidshalve naar de discussie in de vergade ring van de raad van 20 april 1982, alwaar dit punt uitvoerig aan de orde is geweest. VRAAG (ingevolge art. 48, 2e lid R.v.O. d.d. 5-4-1982) De heer Garritsen 1. Is het juist dat, van het gesprek dat wethouder Van Dun op 12 maart 1982 heeft gevoerd met 2 ambtenaren van de afdeling recherche-zaken van het ministerie v.r.o., een verslag is gemaakt door deze ambtenaren en dat dit verslag de wethouder is toegezonden? Zo ja, wanneer en op welk adres is da~ verslag gestuurd? 2. is het tevens juist dat de wethouder dit verslag moet ondertekenen ter goedkeuring? Is dit reeds gebeurd, zo ja wanneer? 3. Wie heeft naast de wethouder nog meer inzage gehad in het gestuurde verslag? Heeft de wethouder het col lege inzage gegeven? Zo neen, waarom niet? 4. Welke redenen waren er om op 15 maart 1982 een persbe richt uit te geven over het bezoek van de onderzoeks- ambtenaren, terwijl het college eerst op 16 maart is geïnformeerd over dat bezoek en wethouder Van Dun al op 25 februari 1982 op de hoogte was van hun komst? -8-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 899