HOOFDSTUK 1.
Inleiding.
Op grond van artikel 20 van de monumentenwet hebben de ministers
van C.R.M. en V.R.O. in september 1967 een deel van de bredase bin
nenstad aangewezen als beschermd stadsgezicht.
Aan deze aanwijzing is een aantal verplichtingen verbonden: in het
stratenpatroon mag niet worden ingegrepen, storende nieuwbouw is niet
toegestaan, ook voor sloop van niet-monumenten is toestemming van mo
numentenzorg nodig.
Eventueel is het mogelijk panden te slopen en in oude staat te her
bouwen, ook hiervoor is toestemming van de rijksdienst voor de mo
numentenzorg nodig.
Zo spoedig mogelijk na de aanwijzing moet een gemeente maatregelen
treffen ter bescherming van het stadsgezicht door b.v. een bestemmings
plan of vooruitlopend daarop een meerjarenplanning. Tot dusver ontbra
ken beide, reden waarom de laatste tijd een aantal subsidieverzoeken
van gemeente of partikulieren is afgewezen.
Daar het opstellen van een bestemmingsplan veel tijd vergt, heeft de
door het kollege van burgemeester en wethouders ingestelde werkgroep
monumenten overeenkomstig de nota "Anders omgaan met monumenten" geko
zen voor een meerjarenplanning om de bescherming van monumenten en
beeldbepalende panden vast te leggen. De planning moet, alvorens tot
overleg over budgetafspraken met de ministeries te komen, eerst aan de
raad van Breda worden voorgelegd»
De raad neemt hiermee niet de verplichting op zich maar spreekt de in
tentie uit de rehabilitatie van woonhuismonumenten in overleg met V.R.O.
en W.V.C. systematisch aan te pakken.
Ook voor partikulieren houdt deze planning geen verplichting in.
Bij een door de ministeries goedgekeurde meerjarenplanning komt de
betrokken gemeente in aanmerking voor zgn. budgetreserveringeen