aan de raad der gemeente Breda Bijlage nr. 388 IZ/- Antwoorden op door raadsleden gestelde vragen. VRAAG (gesteld in de raadsvergadering d.d. 22 september 1983) De heer Hendricks Enige droefheid moet ik wegslikken, nu vanavond is gebleken dat vooroverleg op een heel speciale manier is gehonoreerd. Als deze handelwijze ook in de toekomst zou worden gevolgd, zou dat voor ons als collegepartij moeilijk te verteren zijn. Voor de rondvraag heb ik een heel concrete vraag: foet ik uit de praktijk van hedenavond concluderen dat er wijziging s gekomen in de college-opvatting, inhoudende dat overbodige mo ties niet worden overgenomen? ANTWOORD Blijkens de van de heer Hendricks desgevraagd nader verkregen in formatie is de vraagstelling gebaseerd op de gang van zaken rondom een motie, ingediend vanwege de C,D.A.-fractiemet betrekking tot het advies- en informatiewerk. Deze motie werd door de raad aangenomen, hoewel deze tengevolge van een door de desbetreffende wethouder tijdens de behandeling in de raad gedane toezegging over bodig was geworden. Een week daaraan voorafgaand zou een vanwege de D'66-fractie-ingediende motie met dezelfde strekking niet aan een "overname" door het col lege zijn toegekomen, terwijl deze eveneens overbodig was geworden. De eerder bedoelde C.D.A.-motie werd ondanks deze overbodigheid wèl overgenomen door het college. Ileze gang van zaken heeft bij de D'66-fractie volgens mededeling enige droefenis veroorzaakt, temeer daar hierover vooroverleg was gepleegd met de andere fracties. De heer Hendricks vraagt naar aanleiding hiervan aan het college of hij ten gevolge hiervan moet concluderen, dat er sprake is van een wijziging in de opvattingen van het college op grond waarvan overbodig geworden moties niet (meer) worden overgenomen. In antwoord hierop wordt het volgende medegedeeld: de verschillende doelstellingen van een motie zijn aangegeven in het bepaalde in artikel 31, tweede lid van het Reglement van Orde. Een hiervan is een uitspraak van de raad, waarbij het college van b. en w. wordt uitgenodigd iets te doen. In het geval bij de behan deling van een voorstel daartoe zijdens het college de toezegging wordt gedaan om in het gevraagde te zullen voorzien, wordt daarmede de beoogde vaststelling van de motie overbodig en kan de (verdere) behandeling van het daartoe strekkende voorstel zonder enig bezwaar achterwege blijven. In het geval in die situaties de behandeling ondanks de gedane toezegging vanwege het college niettemin wordt voortgezet, kan dit alleen maar worden verklaard door te wijzen op de hieraan toegekende politieke betekenis. Het al dan niet als dan overnemen van een dergelijke overbodig geworden motie, is dan ook slechts vanuit die invalshoek te verklaren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 1669