bijl.nr. 166
De (ruime) keuzemogelijkheden naar richting binnen de woon
wijken zullen, zeker wanneer ook naar de jaren na 19wordt
gekeken, niet te allen tijde en onverkort kunnen worden gega
randeerd
Dit laatste heeft ook uitdrukkelijk te maken met de opvattin
gen omtrent de gewenste omvang van de scholen als onderwijs
kundige eenheid.
Wij zijn van oordeel dat, wil een school echt levensvatbaar
heid hebben, er binnen die school, qua omvang en gem ten zowel
naar onderwijsgevenden als naar onderwijsontvangendenvoldoen
de mogelijkheden tot differentiatie aanwezig zullen moeten
zijn
Voldoende mogelijkheden voor een verantwoord pedagogisch kli
maat en voldoende respons op de behoefte van de individuele
leerling kan een school in het algemeen gesproken eerst bieden
wanneer de omvang uidelijk ligt boven de onderste begrenzing
van 125 leerlingen (relatie met de voor Breda geldende ophef
fingsnorm)
Ad b en c
In het spreidingsplan wordt zeer terecht ingespeeld op de ko
mende overgang van het kleuter- en lager onderwijs naar het
basisonderwijs aan 4 tot 12 jarigen, welke overgang - naar de
wetenschap van heden - per 1 augustus 1985 zal worden doorge
voerd. Ruime aandacht wordt daarbij geschonken aan de nog vast
te stellen wet welke straks de integratie van de afzonderlijke
kleuter- en lagere scholen naar de basisscholen zal hebben te
regelen (O.W.B.O.).
Het in deze overgangswet opgenomen getalscriterium voor auto
matische vorming van de nieuwe basisscholen is, naar wij vre
zen, te zeer .een eigen leven gaan leiden, waardoor er in meer
dere situaties nog slechts sprake kan zijn van een korte-ter-
mijn-planning (en wel naar de peildatum 1 augustus 1984).
Naar ons oordeel stoelt daardoor het voorliggende spreidings
plan voor meerdere onderdelen als zodanig op een uiterst
marginale basis.
Te licht wordt daarbij gegrepen naar de mogelijkheden, neerge-
1 gd in de hoofdregels 2 en 4om. middels tussenkomst van de
minister, bepaalde scholen toch tot basisscholen omgevormd te
krijgen ondanks een sterk teruglopend leerlingenaantal.
Een zodanig verminderende schoolbevolking welke gerede twij
fels doet opwerpen omtrent de levensvatbaarheid van die scho
len. Een en ander nog in het voorbijgaan van de vraag of de in
te roepen tussenkomst van de minister tot het gewenste resul
taat vermag te leiden.