Bijlagenummer: 335
Op grond van voormeld artikel hebben wij voormelde personen bij
brief van 22 mei 1984, nr. BK/8406162* aangeschreven om binnen
30 dagen na verzenddatum alsnog de voorgeschreven voorzienin
gen te realiseren.
Betrokkenen zijn er - tengevolge van een omissie onzerzijds
eerst later - en wel bij brief van 21 juni 1984* op gewezen,
dat zij tegen die aanschrijving beroep konden instellen bij de
gemeenteraad en wel binnen 30 dagen na de dag waarop de medede
ling van de beschikking was ontvangen.
Bij brief* van 18 juli 1984 - ingekomen ter secretarie op 20
juli 1984 - heeft de heer R. van Dongen bij U beroep ingesteld
tegen voormelde aanschrijving.
Betrokkene kan worden aangemerkt als rechthebbende van de in
richting. De termijn-overschrijding kan hem niet worden toege
rekend. Hij kan derhalve in zijn beroep ontvankelijk worden
verklaard
De beroepsgronden die betrokkene aanvoert zijn - op hoofdpunten
samengevat - de volgende:
a. betrokkene heeft reeds eerder uitgaven moeten doen in ver
band met voorzieningen aan het pand, onder andere betref
fende de brandveiligheid;
b. er is al een nooduitgang in de grote zaal aanwezig.
De bezwaren van betrokkene richten zich in essentie niet tegen
de aanschrijving als zodanig, maar eerder tegen de - bij de
gebruikstoestemming - gestelde eisen. Het is evenwel niet de
gebruikstoestemmingmaar de aanschrijving die hier te Uwer
beoordeling staat.
Zoals reeds hiervoor vermeld is door betrokkene destijds geen
beroep ingesteld tegen die gebruikstoestemming en de daarbij
gestelde eis tot het realiseren van een nooduitgang. Deze is
derhalve onherroepelijk geworden. Bovendien ontkent betrokkene
niet, dat hij nalatig is geweest in het treffen van de voor
geschreven voorzieningen.
Tot slot voert betrokkene geen enkele bijzondere omstandigheid
aan op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden, dat wij hem
ten onrechte hebben aangeschreven.
Hiermee is ons inziens voldoende grond gegeven voor het onge
grond verklaren van het beroep dat door betrokkene is inge
steld. Desalniettemin achten wij het gewenst in aanvulling
hierop zijn bezwaren nader inhoudelijk te beoordelen.
ad a. Nog afgezien van de vraag of het hier door betrokkene
gestelde helemaal juist is menen wij, dat wij in juli
1983, bij de beoordeling van de brandveiligheid van het
pand in relatie tot het gebruik dat daar toen van werd
gemaakt, op grond van de adviezen van de commandant
brandweer en de directeur dienst openbare werken en met
inachtneming van de geldende richtlijnen in redelijkheid
het treffen van brandpreventieve voorzieningen konden
eisen
- 2 -