bijlage nr. 63
Met name tegen de onder b. t/m d. geformuleerde uitgangs
punten en vaststellingen dienen zich naar onze mening de
bezwaren ten aanzien van de structuurschets te richten.
Ter onderbouwing van die mening zij het volgende opgemerkt
Bij brief van 22 januari 1979 heeft de minister van volks
huisvesting en ruimtelijke ordening conform de regerings
beslissing over de Verstedelijkingsnota medegedeeld, dat
voor Breda als groeistad geldt een essentiële taak
stelling van minstens 10.000 woningen in tien jaar
Vervolgens heeft de staatssecretaris van volkshuisvesting
en ruimtelijke ordening bij brief van 3 oktober 1979 mede
gedeeld het wenselijk te achten dat de derde fase in de
Haagse Beemden (toendertijd de bouw van plm. 1.500
woningen mogelijk makende) als onderdeel van de taakstel
ling van Breda als groeistad wordt gerealiseerd en
derhalve in de periode tot 1990".
Beide brieven te zamen voegende valt te concluderen, dat
de groeistadtaakstelling van Breda (welke taakstelling
volgens brief van de directeur-generaal van de volkshuis
vesting van 2 juli 1981 betrekking heeft op de periode
1980 t/m 1989) formeel de bouw van - minstens - 11.500
woningen omvat. Gaat men mét de thans voorliggende struc
tuurschets uit van een geraamde woningproduktie van plm.
5.500. woningen in de periode van 1980 t/m 1984, dan
bedraagt de restant-taakstelling voor de periode vanaf
1985 op basis van het vorenstaande 6.000 woningen en niet
4.500 woningen, een aantal waarop de schets komt, daarbij
kennelijk uitgaande van de oorspronkelijke "essentiële
taakstelling", daarbij - naar ons oordeel ongemotiveerd en
onterecht - de derde fase Haagse Beemden buiten
beschouwing latende. Wij merken nog ten overvloede op, dat
waar thans de restant-taakstelling de aanduiding
"minstens" mist, er nu kennelijk sprake is van een
"maximum taakstelling" van 10.000 woningen.
Niet alleen vanwege de hier gesignaleerde afwijking tussen
de taakstelling van minstens 11.500 woningen en de taak
stelling van - kennelijk - ten hoogste 10.000 woningen is
een reactie van de kant van de gemeente op zijn plaats,
maar ook omdat de hoogte van de restant-taakstelling
bepalend is voor de omvang van het jaarlijkse
gesubsidieerde contingent: bij een restant van 6.000
woningen tot 1990 (1.200 woningen per jaar) zou een contin
gent van meer dan 1.000 gesubsidieerde woningen horen
(1.200 minus 10% vrije sector), terwijl een restant van
4.500 woningen leidt tot een contingent van iets meer dan
800 gesubsidieerde woningen per jaar (900 minus v.s.).
Een woningbouwprogramma zoals thans door de structuur
schets middels de restant-taakstelling wordt gegeven is
echter al te gering om de eigen woningbehoefte van Breda
op te vangen (deze eigen woningbehoefte bedraagt volgens
berekeningen van de provinciale planologische dienst en
van de gemeentelijke sociografische dienst gemiddeld een
- 3 -