bijlage nr. 89
blad nr. 3
Wij zijn van oordeel, dat het gevraagde uitstel van de termijn, waarbinnen
de voorzieningen dienen te worden getroffen, overeenkomstig het gevoelen
van de commissie wonen d.d. 31 januari 1984, met enige soepelheid dient te
worden gehanteerd, doch dat het verlengen van de uitvoeringstermijn tot
1 januari 1985 in het kader van het stadsvernieuwingsgebeuren niet zinvol is.
Wij menen dan ook, dat de voorzieningen voor 1 augustus 1984 in redelijkheid
getroffen moeten kunnen zijn.
Ofschoon een gedeelte van de voorzieningen aan de uitbouw en het aanbrengen
van een vaste badgelegenheid achterwege kunnen blijven, zijn wij van
mening, dat de aanschrijving voorzover het de resterende gebreken betreft
terecht is gedaan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 390, lid 3 van de bouwverordening is
de heer Emmen in de vergadering van de commissie wonen in de gelegenheid
gesteld te worden gehoord.
Betrokkene heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Wij stellen u voor overeenkomstig bijgevoegd concept te besluiten tot
ongegrondverklaring van het beroep tegen de aanschrijving met uitzondering
van de volgende punten:
- de plafonds in de uitbouw
- de buitenmuren van de uitbouw
- de douche- of badgelegenheid.
Tevens wordt voorgesteld te besluiten de termijn van 60 dagen, waarbinnen
de voorzieningen getroffen moeten worden, te verlengen tot 5 maanden.
Het resultaat van de beraadslaging in de commissie wonen ligt voor u ter
visie.
Burgemeester en wethouders van Breda,
Van Dun
loco-burgemeester
Van den Dam
secretaris
ligt ter visie in de leeskamer