voor het uitbrengen van de adviezen. De adviesraad kan ook buiten het college informatie van derden inwinnen. Voor zover dit betreft gesprekspartners van de gemeente, is vooroverleg met het college dienaangaande vereist". Ten aanzien van de artikelen 3 tot en met 5 behoeft niet veel te worden opgemerkt. Belangrijk is wel dat de van gemeentewege verstrekte informatie- op basis waarvan een advies moet worden geformuleerd of een hoorzitting moet worden gehouden, nogal eens summier is. 2.7. Artikel_2_.6 "De zienswijze van het college met betrekking tot de uitgebrachte adviezen zal gemotiveerd aan de raad - waar het adviezen betreft met betrekking tot raadsaangelgenheden - en aan de stedebouwkundige adviesraad kenbaar worden gemaakt". Het is een frustratie voor de StAR dat dit artikel niet, of minstens inconsequent en te summier wordt nageleefd. Gezien de energie en hoeveelheid werk die het opstellen van een advies en het houden van hoorzittingen met zich brengen, is de wijze waarop de adviezen vervolgens worden becommentarieerd vaak demotiverend. De vaste werkgroepen (met name binnenstad en Haagse Beemden) bespreken de adviezen in hun periodieke overleg met ambtenaren, maar de ad-hoc werkgroepen moeten het stellen met enkele regels in de definitieve bestemmingsplannen. De "gemotiveerde zienswijze van het college met betrekking tot de uitgebrachte adviezen" bereikt vaak de gemeenteraad niet, zodat bij de StAR het idee is gaan leven dat de adviezen nogal willekeurig worden behandeld. 2.8. Conclusies In het algemeen is de StAR van mening dat na 10 jaar werkzaamheden de taakstelling zoals die in de verordening is neergelegd aangepast dient te worden en stelt daarom de volgende wijzigingen voor: - Artikel 2.2.c. zodanig te wijzigen dat bij advisering door de StAR niet uitsluitend aan beleidsdoeleinden en programma's wordt getoetst, maar dat meer in algemene zin een oordeel wordt gevormd over het be- treffende plan. - De StAR te ontheffen van de taak zoals omschreven in artikel 2.2.d. - Artikel 2.6. consequenter en anders vormgegeven na te leven. In onderling overleg tussen StAR-D.B. en de wethouder zullen de mogelijkheden hiertoe worden besproken. HET FUNCTIONEREN EN DE POSITIE VAN DE STAR 3.1. De_positie van de StAR naast de directe inbreng van bewoners. Het komt de laatste jaren vaker voor dat de gemeente direct overleg voert met bewoners en andere bij een plan betrokkenen (stadsvernieuwing, verkeerscirculatieplannen). In dergelijke gevallen wordt de StAR niet om advies gevraagd. Hieronder wordt uiteengezet waarom dit naar de mening van de StAR niet terecht is en hoe de StAR zijn positie in dergelijke gevallen ziet. De opmerkingen van de bewoners worden door de StAR meegenomen in de bespreking van een plan. Hij adviseert echter in principe vanuit zijn eigen deskundigheid en tracht de planontwerpen niet uitsluitend naar de plaatselijke omstandigheden, maar ook in een breder (stedelijk) verband te beoordelen. Daardoor zal hij meestal een andere kijk op het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1984 | | pagina 849