gemeente Breda bij-bijlage nummer: 197 A. Leeftijdseis Op grond van artikel 21 van de gemeentewet dient men de leeftijd van 23 jaar bereikt te hebben wil men lid van de gemeenteraad kunnen zijn. In artikel 10 van de verordening wordt de mogelijkheid gecreëerd dat van deze leeftijdseis met betrekking tot het lidmaatschap van de commissie voor de verlening van bijstand wordt afgeweken. Hierbij wordt overwogen dat in steeds toenemende mate jongeren aangewezen zijn op een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet c.q. de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers. Vanuit die optiek kan het wenselijk zijn een vertegenwoordiger uit de jongeren organisaties zitting te kunnen laten hebben in de commissie. In een dergelijke situatie kan het juist ten aanzien van deze vertegenwoordiger nodig zijn dat van de leeftijdseis wordt afgeweken. Uitgangspunt blijft evenwel artikel 21 van de gemeentewet. B. Onverenigbare betrekkingen In de model-verordening van de gemeente Breda is artikel 25 lid 1 en artikel 23 van de gemeentewet van toepassing verklaard. In de voorliggende verordening wordt hierbij aansluiting gezocht, zij het dat uiteraard geen aansluiting is gezocht bij artikel 23 gemeentewet, nu immers dat artikel is vervallen bij Wet van 1 juni 1983 (Stb.264). Artikel 11 De bepaling van artikel 26 gemeentewet is hier niet volledig overgenomen, aangezien de taak van de commissie slechts een beperkte is. Zo zal een lid van de commissie in andere gedingen als in artikel 12, lid 1 van de verordening bedoeld zonder bezwaar als advocaat of procureur kunnen optreden, aangezien die niets van doen hebben met de taak van de commissie. Artikel 13 Dit artikel sluit aan bij de bepalingen van de modelverordening, zij het dat de zittingsperiode geljk is aan die van de gemeenteraad. De reden waarom daarvoor wordt gekozen is tweeledig: a. op deze wijze kunnen de opvattingen van de nieuw gekozen raad ook doorwerken in de keuze van de leden van de commissie; b. het voorkomt dat tussentijds nieuwe raadsleden in de commissie worden benoemd. Het is immers denkbaar, dat een in de commissie zitting hebbend raadslid niet herkozen wordt. Dat zou tot gevolg hebben dat, indien de commissie een andere zittingsperiode heeft, tussentijds nieuwe raads leden moeten worden benoemd (b.v. indien de periode van de raadsleden in de commissie wel gelijk is aan die van de raad. In het tweede en derde lid van dit artikel wordt het ontslag van de collegeleden geregeld. Dit ontslag dient naar ons oordeel door de raad te geschieden. In het vierde lid wordt aangegeven wanneer het lidmaatschap van de commissieeindigt. Hierin is niet opgenomen de bepaling dat het lidmaatschap eindigt op een bepaalde leeftijd. Dit steunt op de volgende overweging. De commissie voor de verlening van bijstand is belast met de uitoefening van bevoegdheden die oorspronkelijk berustten bij burgemeester en wethouders. Aan de leden van de raad en dus ook aan de wethouders is met betrekking tot de leeftijd slechts een minimum-leeftijdseis gesteld en geen maximum. Dit betekent derhalve dat raadsleden elke leeftijd kunnen bereiken zonder verlies van hun raadlidmaatschap, maar dan niet in een commissie zitting kunnen nemen indien een bepaling met betrekking tot een maximum-leeftijd in de verordening zou zijn opgenomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 1116