aan de raad der
gemeente Breda
Bijlage nr. 256
Fin/8508645
12-6-1985
Voorstel van burgemeester en wet
houders tot het kennis nemen van
een evaluatie van het actieve
voorlichtingsbeleid m.b.t. de
mogelijkheden tot kwijtschelding
van de aanslagen onroerend-goed-
belastingen en hondenbelasting.
Inleiding
In onze vergadering van 14 december 1983 werd besloten dat ter
zake van de kwijtschelding van de aanslagen onroerend-goedbelas
tingen 1984 zal worden gekozen voor een wijze van voorlichting
aan de belastingplichtige door middel van een bijsluiter bij
het aanslagbiljet.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van aanslagen onroerend-goed-
belastingen heeft de directeur der rijksbelastingen te Breda.
In overleg met genoemde functionaris is daarom een bijsluiter*
ontworpen waarin nadrukkelijk gewezen wordt op de mogelijkheid
tot kwijtschelding, op de procedure die daarvoor geldt, alsmede
op de norm die de rijksbelastingdienst daarvoor hanteert.
Bij genoemde besluit werd ook bepaald dat voor de hondenbelas
ting kwijtschelding zal worden verleend indien de belasting
plichtige in de hondenbelasting ook kwijtschelding voor de on-
roerend-goedbelastingen verkrijgt (de zogenaamde koppeling).
Van dit besluit werd ook kennis gegeven in de bijsluiter bij
het aanslagbiljet onroerend-goedbelastingen
Op 23 mei 1984 besloten wij dat slechts voor het houden van één
hond of voor een bedrag van ten hoogste f 75,-- in het jaar
1984 kwijtschelding van de aanslag hondenbelasting zal worden
verleend. Voor het verlenen van kwijtschelding hondenbelasting
aan degenen die niet in de heffing van de onroerend-goedbelas
tingen worden betrokken worden dezelfde normen aangehouden als
door de rijksbelastingdienst voor de onroerend-goedbelastingen.
Motie van 22 november 1984
Bij de vaststelling van "de verordening onroerend-goedbelastin
gen 1985" werd door Uw raad een motie ingediend waarin wij
worden verzocht:
a. het in 1984 ingezette voorlichtingsbeleid inzake de onroe
rend-goedbelastingen, mede in overleg met hulpverlenende in
stanties zoals de gemeentelijke sociale dienst en het maat
schappelijk werk te evalueren;