gemeente Breda De raad van de gemeente Breda; overwegende dat bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1984 nr. 56 de Woonruimtewet 1947, Stbl. H 291 wederom van toepassing is op Breda; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op het bepaalde in de Woonruimtewet 1947; vast te stellen de navolgende verordening, houdende regels omtrent het in gebruik nemen en geven van woningen: Hoofdstuk I Begripsbepalingen Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: a. ambtswoning: de woning, die beschikbaar moet blijven voor de huisvesting van de bekleder van een met name genoemd ambt; b. beheerder: degene, die hetzij als eigenaar, hetzij krachtens machtiging bevoegd is een woning te verhuren; c. bereidverklaring: de schriftelijke verklaring van de beheerder, dat hij bereid is de woning te verhuren aan de in die verklaring vermelde woning zoekende; een woning, die de werkgever de werknemer met het oog op de aard van de door hem te verrichten arbeid aanwijst, zodat de bewoning daarvan behoort tot de voor de werknemer uit zijn dienstverband voortvloeiende verplichting; 1. degene, die voor voorziening in het levensonderhoud is aangewezen op het verrichten van arbeid binnen of vanuit de gemeente Breda gedurende een aantal uren, dat tenminste overeenkomt met de helft van het aantal uren, dat een normale werkweek uitmaakt, alsmede degene, die als dagstudent aan een in de gemeente gevestigde onderwijsinstelling een beroepsopleiding volgt; 2. degene, waarbij in de toekomst sprake zal gaan zijn van een economische binding als omschreven in het eerste lid en waarbij deze binding ten genoegen van burgemeester en wethouders kan worden aangetoond. f. huishouden: een alleenstaande, danwel twee of meer personen, die een woning gemeenschappelijk bewonen of het voornemen daartoe hebben; besluit: d. dienstwoning: e. economisch gebondene:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 135