bijl. nr. 271
- 3 -
de formele verplichting van iedere deelnemer vol
gens de gemeenschappelijke regeling (1/6 per deel
nemende gemeente en 1/3 voor de provincie), dit
met inachtneming van de normen die volgens het
"artikel 12-beleid" aan de gemeenten worden ge
steld dan wel
de eisen, die in het Havenschap Delfzijl aan de
(provinciale en gemeentelijke) deelnemers zijn
gesteld (de zgn. Delfzijl-variant: een -jaarlijks
te indexeren- jaarlijkse bijdrage per inwoner,
welk bedrag voor een gemeente voor 1984 f. 23 per
inwoner bedraagt en voor de provinciale bijdrage
neerkomt op 1,5 x het totaalbedrag van de betrok
ken gemeenten).
Ons standpunt dienaangaande hield -en houdt- in
dat de financiële krachtsinspanning van elke ge
meente zou dienen voort te vloeien uit en berekend
zou moeten worden conform de inhoud van de gemeen
schappelijke regeling, dit dan met dien verstande,
dat de gevolgen van een eventuele limitering van
de inspanning van een gemeente vooraf op grond van
"artikel 12 normen" niet door de andere gemeenten
gedragen zou dienen te worden.
Ten aanzien van de hier genoemde artikel 12-normen
zijn wij bovendien van mening dat zij uitsluitend
toepassing dienen te vinden in situaties zoals die
door de Wet Financiële verhoudingen worden bedoeld
en derhalve geen toepassing dienen te vinden om te
voorkomen dat gemeenten in een artikel 12-situatie
belanden. Met betrekking tot de Delfzijl-variant
hebben wij ons op het standpunt gesteld, dat deze
alleen aan de orde zou dienen te komen indien zij
over de gehele lijn zou worden toegepast, hetgeen
dan ook participatie zijdens het Rijk in het schap
zou meebrengen.
Het Rijk is echter op het standpunt blijven staan,
dat van die kant alleen medewerking in het sane
ringsproces te verwachten zou zijn als eerst door
de deelnemers de maximale financiële krachtsin
spanning zou worden geleverd, dit dan inclusief
het "ontzien" van de kleine gemeenten/deelnemers.
Naar het standpunt van het Rijk is de financiële
toestand van Breda niet zodanig, dat de bijdrage
van Breda in de sanering zou leiden tot een situ
atie die een beroep op "artikel 12" zou rechtvaar
digen. De nu voorliggende concept-bestuursovereen
komst is op dat standpunt gebaseerd en geeft aan
een en ander verdere invulling.