bi,11.nr. 30? Daarom zullen belastingverordeningen die terugwerkende kracht beogen in beginsel niet voor koninklijke goedkeuring worden voorgedragen. Verder wordt er in deze circulaire op gewezen dat de heffing van belasting volgens een gewijzigde verordening pas geoorloofd is nadat de koninklijke goedkeuring is verleend. Dit impliceert dat bij sommige belastingen die volgens de ver ordening worden geheven voor het verlenen van een bewezen dienst (leges, marktgelden, havengelden en precariorechten) de heffing op basis van de oude verordening dient te geschieden tot het tijdstip waarop de koninklijke goedkeuring voor de nieuwe verordening is verleend. Het verdient daarom aanbeveling belastingmaatregelen die op 1 januari moeten ingaan op een zodanig tijdstip te nemen dat de koninklijke goedkeuring redelijkerwijs voor 1 januari kan wor den verkregen. Als de belastingmaatregelen voor het jaar 1986 eerst bij de behandeling van de begroting 1986 aan de orde worden gesteld kunnen deze voor 1 januari 1986 de koninklijke goedkeuring niet meer verwerven, tengevolge waarvan een verlies aan inkomsten zal optreden. Dit is niet het geval als de vaststelling van de belastingmaatregelen thans gerealiseerd kan worden. De belastingmaatregelen voor het jaar 1986 hebben betrekking op de tarieven van de volgende belastingen: 1. onroerend-goedbelastingen 2. hondenbelasting; 3. marktgelden; 4. secretarieleges en rechten burgerlijke stand; 5. bouwleges; 6. precariorechten; 7. havengelden. Op de wijze als hierna is aangegeven kan uitvoering gegeven wor den aan het op 23 mei jl. vastgestelde uitgangspunt. 1Onroerend-goedbelastingen Uw raad besloot reeds in principe de tarieven per f 3-000, waarde in het economische verkeer te verhogen en wel: - voor de genothebbenden krachtens zakelijk recht (eigenaren) met 3,5% en - voor de feitelijke gebruikers met 4,7%. Deze extra verhoging werd noodzakelijk geacht om een extra dek kingsmiddel te scheppen van f 1.000.000,--. Voor de beide belastingen zijn verschillende verhogingspercen tages vastgesteld. Dit was noodzakelijk omdat met een verhoging van 3,5% van het tarief voor de belasting wegens het genot krachtens zakelijk recht de wettelijk toegelaten maximum opbrengst was bereikt. Nadat met deze percentages door Uw raad werd ingestemd zijn een aantal nadere gegevens bekend geworden op grond waarvan wij heb ben besloten U voor te stellen de beide tarieven met eenzelfde percentage te verhogen en wel met 2,6% in plaats van met 3,5% en 4,7%. Onze keuze tot een verhoging van 2,6% is in belangrijke mate bepaald tegen de achtergrond van de bij de behandeling van de Kadernota 1986 door Uw raad gevoerde discussie. - 2 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 1530