aan de raad der
gemeente Breda
Bijlage nr. 321
EZ/8512069
6-11-1985
Voorstel van burgemeester en wet
houders tot vaststelling van sub
sidie aan de V.V.V. "Breda Voor
uit" voor de jaren 1983 tot en
met 1985.
1Inleiding
In Uw vergadering van 22 augustus 1974 is door Uw raad een sub
sidieregeling voor de V.V.V. "Breda Vooruit" vastgesteld*.
Op 24 januari 1980 is deze subsidieregeling van toepassing ver
klaard voor de periode 1981 tot en met 1985*
Op 21 april 1983 heeft Uw raad ingevolge de h.u.g.-besluitvor
ming besloten de subsidieregeling 1974 en het besluit van 1980
in te trekken en de V.V.V. voor het jaar 1983 een subsidie toe
te kennen van f 393 - 159 Zonder de h.u.g.-maatregelen zou
het subsidie voor 1983 f 507.009,-- hebben bedragen*.
Op 6 mei 1983 heeft ons college de besluitvorming van Uw raad
schriftelijk meegedeeld aan de V.V.V. Op 18 mei 1983 heeft de
V.V.V. een bezwaarschrift ex artikel 7 Wet arob bij Uw raad in
gediend*. Na het doorlopen van de procedure (verdaging, hoor
zitting), heeft Uw raad op 18 augustus 1983 de bezwaren van de
V.V.V. ongegrond verklaard*.
De V.V.V. heeft hierop een beroepschrift ex artikel 7 Wet arob
bij de afdeling rechtspraak van de Raad van State ingediend.
Op 16 oktober 1984 heeft de Raad van State, afdeling recht
spraak, uitspraak gedaan in het geschil*. Het besluit van Uw
raad d.d. 18 augustus 1983 werd vernietigd in de volgende be
woordingen:
"Naar het oordeel van de afdeling brengt het beginsel der
rechtszekerheid met zich, dat op een eenmaal gegeven begunsti
gende beschikking slechts om zeer dringende en zwaarwichtige
redenen mag worden teruggekomen.
Appellante mocht erop vertrouwen, dat verweerder zich bij het
toekennen van subsidies aan haar tot en met het jaar 1985 aan
de door hem vastgestelde uitgangspunten zou houden.
Juist door deze bijzondere regeling kan appellante - anders dan
namens verweerder is betoogd - niet op één lijn worden gesteld
met andere door verweerder gesubsidieerde instellingen".