-3-
Deze omschrijving biedt in principe de mogelijkheid om op veel ruimere schaal
dan tot heden het geval was, stadsvernieuwingsactiviteiten op te zetten.
Wij menen echter, dat terughoudendheid geboden is. Zoals wij hierna nog zul
len uiteenzetten bij de behandeling van het meerjarenplan stadsvernieuwing
1985-1989, zullen de komende jaren nog vele al in gang gezette projecten
binnen het tot nu gehanteerde engere begrip stadsvernieuwing doorlopen.
Dit laat echter onverlet, dat de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing in
feite maar twee beperkingen oplegt:
- de activiteiten moeten vallen onder het hiervoor omschreven begrip
"stadsvernieuwing"
de van rijkswege aan de gemeenten verstrekte gelden mogen niet worden
gebruikt ter dekking van rente en aflossing terzake van stadsvernieuwing
(art. 40).
Deze bepaling is met name bedoeld om te voorkomen dat gemeenten struc
turele uitgaven gaan dekken uit de middelen, die door het rijk jaarlijks
worden toegekend.
c. De beschikbare rijksmiddelen
1. De doeluitkering
De gelden, die het rijk jaarlijks uitgaf voor de 19 regelingen, die per
1 januari 1985 zijn vervallen, komen in één rijksbudget. Alle gemeenten
krijgen daaruit een aandeel, dat is bepaald aan de hand van ondermeer de
volgende criteria: aantal woningen van vóór 1945, gemiddeld inkomen, aantal
beschermde monumenten, aantal panden in aangewezen of nog aan te wijzen
beschermde stads- of dorpsgezichten, het verzorgingsniveau.
De gemeente Breda krijgt op basis daarvan jaarlijks 8.9%o van het rijksbudget
in de periode 1985-1989 (circulaire MG 84-25)*
De gemeenten, wier aandeel l%o of meer bedraagt, krijgen dit rechtstreeks
van het rijk ter storting in een stadsvernieuwingsfonds. Het gaat daarbij om
93 gemeenten. De overige gemeenten ontvangen hun aandeel via de provincie.
De staatssecretaris van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer
heeft bij brief van 23 oktober 1984* de beschikbare budgetten voor de jaren
1985-1989 bekend gemaakt, waarbij moet worden aangetekend dat voor de jaren
1986-1989 gesproken wordt van ramingen.
Jaar
Rd
jksbudget
Doeluitkering Breda (8.9%o)
1985
800.000.000,—
7.120.000,—
1986
974.000.000,—
8.668.600,
1987
1.011.000.000,—
8.997.900,—
1988
1.086.000.000,—
9.665.400,—
1989
1.049.000.000,—
9.336.100,—
De rijksbudgetten voor 1985 en 1986 zijn lager dan oorspronkelijk geraamd.
Dit hangt samen met de zogenaamde overgangsproblematiek, waaraan wij hierna
nog enige aandacht zullen besteden.
Artikel 42 van de Wet bepaalt voorts, dat wij jaarlijks vóór 1 april aan
Gedeputeerde Staten verslag moeten uitbrengen over de besteding van de van
rijkswege ontvangen gelden en de stand van het gemeentelijk stadsvernieuwings
fonds. Deze rapportage dient voor de eerste maal plaats te vinden vóór
1 april 1986.