-6-
De leefmilieuverordening is te vergelijken met (de intentie van) een voor-
bereidingsbesluit
In de gebieden, waarvoor een leefmilieuverordening geldt, mag niet worden
gesloopt zonder een vergunning. Toetsing van bouwaanvragen dient thans ook
plaats te vinden aan de bepalingen van een leefmilieuverordening.
2. Het stadsvernieuwingsplan
Een stadsvernieuwingsplan strekt tot behoud, herstel, verbetering, herindeling
of sanering van het in het plan begrepen gebied (artikel 31).
Het plan wordt gelijkgesteld met een bestemmingsplan en doorloopt dezelfde
procedure.
Het bijzondere van een stadsvernieuwingsplan is, dat het vergezeld dient te
gaan van een uitvoeringsschema. Daarin wordt ondermeer aangegeven:
de volgorde, waarin aan de verschillende onderdelen van het plan uit
voering zou moeten worden gegeven;
het tijdstip, waarop (onderdelen van) het plan uiterlijk voltooid zou(den)
moeten zijn;
- de raming van de kosten en opbrengsten;
de wijze, waarop de bevolking bij de uitvoering van het plan wordt
betrokken;
- de wijze, waarop in de huisvesting wordt voorzien van hen, die ten ge
volge van de uitvoering van het plan niet in hun oorspronkelijke woon
gelegenheid kunnen terugkeren, alsmede in vergelijkbaar geval het
bedrijfsleven hulp en zonodig geldelijke steun zal worden geboden.
3. Voorkeursrecht gemeenten
Met de inwerkingtreding van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt de
Wet voorkeursrecht gemeenten gewijzigd. Deze houdt in, dat het voorkeursrecht
van koop door de gemeente ook geldt voor gronden en gebouwen in stads
vernieuwingsgebieden.
Met deze maatregelen wordt een belangrijke uitbreiding gegeven aan het stads
vernieuwingsinstrumentarium. In het eerste half jaar van 1985 zullen wij uw
raad een voorstel doen over de wijze waarop wij deze maatregelen in de praktijk
denken te brengen.
g. Het meerjarenplan stadsvernieuwing en de jaarlijkse rapportage
Een belangrijke bepaling voor de gemeentelijke besluitvorming inzake stads
vernieuwing is artikel 42. Daarin is vastgelegd, dat jaarlijks vóór 1 april
aan Gedeputeerde Staten verslag moet worden uitgebracht over:
de besteding van de jaarlijkse rijksbijdragen (de doeluitkering) en de
stand van het gemeentelijk stadsvernieuwingsfonds; de eerste maal zal
dit moeten gebeuren vóór 1 april 1986;
de voor de komende vijf jaren te verwachten behoefte aan middelen ten
behoeve van de stadsvernieuwing.
Dit laatste wordt wel aangeduid met de term: meerjarenplan stadsvernieuwing.
Op dit meerjarenplan voor de periode 1985-1989 zullen wij hierna in III
nader ingaan.
Samenvattend dienen op grond van de inwerkingtreding van de Wet op de stads
en dorpsvernieuwing per 1 januari 1985 door uw raad besluiten te worden
genomen over:
a. de vaststelling van een inspraakverordening (daartoe heeft uw raad op
6 december 1984 de in Breda van kracht zijnde inspraakverordening
gewijzigd)
b. de vaststelling van een subsidieverordening stadsvernieuwing (zie hierna
IV);